drinkbaar
Nederlands
Woordafbreking
- drink·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | drinkbaar | drinkbaarder | drinkbaarst |
verbogen | drinkbare | drinkbaardere | drinkbaarste |
partitief | drinkbaars | drinkbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
drinkbaar
- (van iets vloeibaars) veilig in te nemen of te nuttigen
- En zou die zelf wel eens zoet water uit zeevis gewonnen hebben? Zijn gids zegt dat het kàn: alle vissen bevatten drinkbaar water, elke grote zeevis heeft langs zijn ruggengraat een reservoir zoet water, je hoeft het dier maar open te snijden om het goedje te oogsten. En mocht dat niet lukken dan is er altijd nog drinkbaar weefselvocht uit de vis of het visvlees te knijpen met een vruchtenpers. Geen zeeman hoeft zonder zoet water te zitten. [1]
Gangbaarheid
- Het woord drinkbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'drinkbaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Karel Knip NRC 12 september 2015
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.