dizzy
Nederlands
Woordafbreking
- diz·zy
Woordherkomst en -opbouw
- van Engels dizzy, ook al in 1340 in het Middelnederlands als dysy [1][2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dizzy | dizzyer | dizzyst |
verbogen | - | - | dizzyste |
partitief | dizzy's | dizzyers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
dizzy
- duizelig, tijdelijk minder helder van geest of zeker in je bewegingen
- Al die jongens rond Dylan wilden met haar naar bed, en als ze eens nee zei, stopten ze haar net zo lang vol drugs tot haar ‘nee’ vanzelf een dizzy ‘ja’ werd. [3]
Gangbaarheid
- Het woord dizzy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dizzy' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: dizzy (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈdɪzi/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudengelse dysig.
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
dizzy | dizzier | dizziest |
Overerving en ontlening
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.