denderen
Nederlands
Woordafbreking
- den·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
denderen |
denderde |
gedenderd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
denderen [3]
- absoluut met dreunend geluid zich voortbewegen of trillen
- - De goederentrein denderde door het station.
- - Lunchtijd aan de Vijzelgracht in Amsterdam. Het terras van een Italiaanse broodjeszaak staat vol dure damestassen. Kinderwagens denderen voorbij. Een zwerm hard lachende kantoormannen. Een jonge man met tatoeages leidt zijn vriendin naar de winkeldeur van patisserie Holtkamp, de etalage vol aardbeientaartjes. Uit een auto schalt: „De ultieme sportzomerrr.” De lucht is grijs.[4]
- absoluut (elektrotechniek) (van contacten die van stand veranderen:) meerdere malen trillen alvorens de eindstand te bereiken
Gangbaarheid
- Het woord denderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'denderen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "denderen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- denderen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Jutta Chorus 1 juli 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.