dato

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dato
Woordherkomst en -opbouw
  • leenwoord uit het Latijn

Bijwoord

dato

  1. na dato: na de genoemde datum
    • 15 jaar na dato wordt er nog steeds over de aanslag op de Twin Towers gesproken alsof het gisteren gebeurd is. 
  1. de dato: op die dag, d.d.

Gangbaarheid

  • Het woord dato staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.

Spaans

Uitspraak
  • IPA: /'da.to/
Woordafbreking
  • da·to
enkelvoud meervoud
dato datos

Zelfstandig naamwoord

dato m

  1. feit, gegeven
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
datar

dato

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van datar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.