coïteerde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·i·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
coïteren

coïteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van coïteren
    • Ik coïteerde. 
    • Jij coïteerde. 
    • Hij, zij, het coïteerde. 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.