conus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·nus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kegel’ voor het eerst aangetroffen in 1645 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord conus conussen
verkleinwoord conusje conusjes

Zelfstandig naamwoord

conus m [3]

  1. kegel, kegelvormig voorwerp
    • een luidspreker heeft een conus die de lucht in trilling brengt 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord conus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
58 %van de Nederlanders;
46 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.