cito
Nederlands
Woordafbreking
- ci·to
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: met spoed’ voor het eerst aangetroffen in 1602 [1]
- van Latijn cito [2]
Bijwoord
cito
- met spoed, voortvarend zonder enig uitstel
- Natuurlijk liet ik cito weten dat ik graag naar de Linnaeushof kwam zodra mijn verhuizing achter de rug was. [3]
- op poststukken, om aan te geven dat zij zo snel mogelijk bezorgd moeten worden
Afgeleide begrippen
- cito cito
- cito presto
Gangbaarheid
- Het woord cito staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cito' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "cito" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Oversteegen, J.J. "Kwestie van lezen VIII. Handelsreiziger in literatuur" in: Raster.nr. 76 (1996) De Bezige Bij, Amsterdam; ISBN 90 234 1395 4; p. 202; geraadpleegd 2017-12-14
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.