cito

Niet te verwarren met: Cito

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cito    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsito/
Woordafbreking
  • ci·to
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: met spoed’ voor het eerst aangetroffen in 1602 [1]
  • van Latijn cito [2]

Bijwoord

cito

  1. met spoed, voortvarend zonder enig uitstel
    • Natuurlijk liet ik cito weten dat ik graag naar de Linnaeushof kwam zodra mijn verhuizing achter de rug was. [3]
    1. op poststukken, om aan te geven dat zij zo snel mogelijk bezorgd moeten worden
Afgeleide begrippen
  • cito cito
  • cito presto
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord cito staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
41 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Latijn

Bijwoord

cito

  1. gauw

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
citar

cito

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van citar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.