calvinist
Nederlands
Woordafbreking
- cal·vi·nist
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanhanger van de hervormde leer van Calvijn’ voor het eerst aangetroffen in 1583 [1]
- afgeleid van Calvijn met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | calvinist | calvinisten |
verkleinwoord | calvinistje | calvinistjes |
Zelfstandig naamwoord
calvinist m
- aanhanger van het calvinisme
- In Nederland zijn altijd veel calvinisten geweest.
Gangbaarheid
- Het woord calvinist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'calvinist' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.