blesseren
Nederlands
Woordafbreking
- bles·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Van het Franse blesser met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blesseren |
blesseerde |
geblesseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
blesseren
- overgankelijk lichamelijk letsel toebrengen
- De ongelukkige botsing van de twee spelers blesseerde hen beiden.
- wederkerend lichamelijk letsel oplopen
- Hij heeft zich in de wedstrijd lelijk geblesseerd.
Opmerkingen
- Lijdende vormen met worden zijn zeldzaam; meestal wordt gekozen voor een ergatieve constructie met raken
- Beide spelers raakten geblesseerd.
Gangbaarheid
- Het woord blesseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blesseren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.