beschik
Nederlands
Woordafbreking
- be·schik
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beschikken |
beschik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschikken
- Ik beschik.
- gebiedende wijs van beschikken
- Beschik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschikken
- Beschik je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.