belegger
Nederlands
Woordafbreking
- be·leg·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belegger | beleggers |
verkleinwoord | (beleggertje) | (beleggertjes) |
Zelfstandig naamwoord
belegger m
- (economie) iemand die geld belegt, geld vastlegt in effecten of goederen, in de verwachting hier later winst mee te maken
- Het grootste deel van de aandelen van het bedrijf is in handen van institutionele beleggers.
Hyponiemen
- aandelenbelegger, obligatiebelegger, superbelegger, vastgoedbelegger
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Gangbaarheid
- Het woord belegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'belegger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.