beitsen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beit·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kleuren met beits’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
  • afgeleid van beits met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beitsen
beitste
gebeitst
zwak -t volledig

Werkwoord

beitsen [3]

  1. overgankelijk met beits behandelen

Zelfstandig naamwoord

beitsen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beits

Gangbaarheid

  • Het woord beitsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.