bandageerde
Nederlands
Woordafbreking
- ban·da·geer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bandageren |
bandageerde
- enkelvoud verleden tijd van bandageren
- Ik bandageerde.
- Jij bandageerde.
- Hij, zij, het bandageerde.
- Ik bandageerde.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.