arsenaal
Nederlands
![](../I/m/Academie_van_Bouwkunst_Amsterdam_2.jpg)
Het Arsenaal aan Waterloopleinzijde
Woordafbreking
- ar·se·naal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewaarplaats van wapens’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1]
- uit het Italiaans arsenale [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arsenaal | arsenalen |
verkleinwoord | arsenaaltje | arsenaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
arsenaal o [3]
- opslag plaats voor oorlogsbehoeften voor land- of zeemacht
- (figuurlijk) de voorraad wapens, middelen die men tot zijn beschikking heeft om iets te doen
- Bij wijze van warming-up speelden Jagger, Richards en drummer Charlie Watts een bluesje, puttend uit het enorme arsenaal dat hun ter beschikking staat sinds ze in december 1962 Howlin’ Wolfs ‘Smokestack Lighting’ instudeerden. [4]
Gangbaarheid
- Het woord arsenaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'arsenaal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "arsenaal" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- arsenaal op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Jan Vollaard 1 december 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.