argumenteer
Nederlands
Woordafbreking
- ar·gu·men·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
argumenteren |
argumenteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van argumenteren
- Ik argumenteer.
- gebiedende wijs van argumenteren
- Argumenteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van argumenteren
- Argumenteer je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.