aimabel
Nederlands
Woordafbreking
- ai·ma·bel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beminnelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1777 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aimabel | aimabeler | aimabelst |
verbogen | aimabele | aimabelere | aimabelste |
partitief | aimabels | aimabelers | - |
Gangbaarheid
- Het woord aimabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aimabel' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.