afgelast

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·last
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van afgelasten: voltooid deelwoord
  • vervoeging van aflassen: voltooid deelwoord

Werkwoord

vervoeging van
afgelasten

afgelast

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgelasten
    • ... dat ik afgelast. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgelasten
    • ... dat jij afgelast. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgelasten
    • ... dat hij afgelast. 

Deelwoord

deelwoord
onverbogen afgelast
verbogen afgelaste
vervoeging van
afgelasten

afgelast voltooid deelwoord van afgelasten

  1. vormt de voltooide tijden
    • De organisatie heeft de wandeltocht vanwege de hitte afgelast. 
  1. vormt de lijdende vorm
    • De wedstrijd werd afgelast wegens slecht veld. 
  1. attributief gebruikt een evenement niet door laten gaan
    • De afgelaste wedstrijd moet volgende week ingehaald worden. 
  1. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • Wegens ziekte zijn haar officiële verplichtingen voor deze week afgelast. 

Deelwoord

deelwoord
onverbogen afgelast
verbogen afgelaste
vervoeging van
aflassen

afgelast voltooid deelwoord van aflassen

  1. vormt de voltooide tijden
    • De lasser heeft de constructie afgelast. 
  1. vormt de lijdende vorm
    • De diverse staalconstructies worden lasklaar samengebouwd en afgelast. 
  1. attributief gebruikt een voltooid laswerk
    • Het afgelaste hek werd direct na het lassen groen gespoten. 
  1. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • De romp van de boot is dubbelzijdig afgelast. 

Gangbaarheid

  • Het woord afgelast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.