accentueer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cen·tu·eer

Werkwoord

vervoeging van
accentueren

accentueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accentueren
    • Ik accentueer. 
  2. gebiedende wijs van accentueren
    • Accentueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accentueren
    • Accentueer je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.