accentueer
Nederlands
Woordafbreking
- ac·cen·tu·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
accentueren |
accentueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accentueren
- Ik accentueer.
- gebiedende wijs van accentueren
- Accentueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accentueren
- Accentueer je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.