haven
Anglais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | haven | havens |
| Diminutif | haventje | haventjes |
haven \Prononciation ?\ féminin/masculin
- (Marine) Port.
- Een haven aandoen.
- Faire relâche (dans un port), faire escale (dans un port), relâcher dans un port, faire escale.
- In veilige haven komen.
- Arriver à bon port.
- (Figuré) Een veilige haven.
- Un refuge.
- (Figuré) In behouden haven zijn.
- Être hors de danger.
- Een haven aandoen.
Dérivés
- aanleghaven
- aanloophaven
- aanvoerhaven
- achterhaven
- afrikahaven
- baarhaven
- balkhaven
- berghaven
- binnenhaven
- brookhaven
- brouwershaven
- buitenhaven
- bunkerhaven
- containerhaven
- diepwaterhaven
- dokhaven
- doorvoerhaven
- eemshaven
- entrepothaven
- getijdenhaven
- getijhaven
- handelshaven
- handhaven
- havenaccommodatie
- havenactiviteit
- havenanker
- havenarbeid
- havenarbeider
- havenarts
- havenautoriteit
- havenbedrijf
- havenbekken
- havenboom
- havenbuurt
- havencapaciteit
- havendam
- havendesk
- havendienst
- havendijk
- havenfaciliteiten (installations portuaires)
- havengebied
- havengeld (droits de port)
- havengetal
- havengeul
- havenhoofd
- haveninrichting
- havenkant
- havenkantoor
- havenkapitein (capitaine de port)
- havenketting
- havenkosten
- havenkraan
- havenkwartier
- havenlicht
- havenmeester
- havenmond
- havenpier
- havenplaats
- havenpolitie
- havenpool
- havenradar
- havenrecht
- havenschap
- havenslib
- havenstad (ville portuaire)
- havenstation (gare maritime)
- havenstraat
- haventijd
- haventong
- havenverkeer
- havenwerker
- havenwijk
- havenziekenhuis
- haverij
- helihaven
- helikopterhaven
- houthaven
- insluithaven
- insteekhaven
- invoerhaven
- jachthaven
- kolenhaven
- kusthaven
- luchthaven
- marinehaven
- merwedehaven
- noodhaven
- oliehaven
- omslaghaven
- oorlogshaven
- oostzeehaven
- optiehaven
- overslaghaven
- parkeerhaven
- pechhaven
- petroleumhaven
- rijnhaven
- ruimtehaven
- schuilhaven
- spoorweghaven
- stonehaven
- thuishaven
- tijhaven
- transitohaven
- uitvoerhaven
- uitwijkhaven
- veerhaven
- vissershaven
- vlieghaven
- vloedhaven
- vluchthaven
- voorhaven
- vrijhaven
- waalhaven
- wereldhaven
- werkhaven
- winterhaven
- zeehaven
- zouthaven
Forme de verbe
haven \Prononciation ?\ (Moins courant)
- Première personne du singulier du présent de havenen.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « haven »
Cet article est issu de
Wiktionary.
Le texte est sous licence Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.