bestuderen

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “studeren”.

Verbe

bestuderen transitif

Présent Prétérit
ik bestudeer bestudeerde
jij bestudeert
hij, zij, het bestudeert
wij bestuderen bestudeerden
jullie bestuderen
zij bestuderen
u bestudeert bestudeerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bestuderend bestudeerd
  1. Étudier.

Anciennes orthographes

  • bestudeeren

Synonymes

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.