afwerken
Néerlandais
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | werk af | werkte af |
jij | werkt af | |
hij, zij, het | werkt af | |
wij | werken af | werkten af |
jullie | werken af | |
zij | werken af | |
u | werkt af | werkte af |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | afwerkend | afgewerkt |
afwerken \Prononciation ?\ transitif
Synonymes
- beëindigen
- klaarkomen met
- uitwerken
- volbrengen
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « afwerken [Prononciation ?] »
→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « afwerken [Prononciation ?] »
Cet article est issu de
Wiktionary.
Le texte est sous licence Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.