vroegpreek

Dutch

Etymology

Compound of vroeg + preek. Attested slightly later than vroegpredicatie, of which it might be a shortening.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvrux.preːk/
  • (file)
  • Hyphenation: vroeg‧preek

Noun

vroegpreek f (plural vroegpreken)

  1. (Protestantism) A religious service held in the early morning, earlier than a usual morning service.
    • 1691, Balthasar Bekker, De betoverde wereld, page 187.
      't Voorgaande was des Sondags morgens, eer de vroegpreek uit was, al gebeurd.
      (please add an English translation of this quote)
    • 1839, Nicolaas Beets, "Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout", Camera obscura.
      Zoo zal de natuuronderzoeker, die des zondag's morgens de kerk verzuimt, of naar de vroegpreek is geweest (wat ik liever onderstellen wil) en om tien uren, half elf, in den Hout komt, op het Plein of bij den Koekamp (de naam is niet welluidend), eenige zwermen feestvierende vogels van den Haarlemmerdijk inhalen, per schuit van zevenen uit Amsterdam vertrokken.
      (please add an English translation of this quote)
    Synonym: vroegpredicatie
  2. (dated, uncommon, now dialectal) A family roof, a large, old-fashioned model of umbrella made of cotton (against rain).
    • 1889 June 1, "Die goeie assurantie!", Bataviaasch Nieuwsblad, No. 149, part 3, page 1.
      Hij gelastte zijn vrouw hem een nieuwe parapluie te koopen, en ditmaal geen „besteedster”, geen „vroegpreek”, zooals men zijn vroegere had gedoopt, maar een fatsoenlijke, een deftige, een elegante, van minstens tien gulden.
      (please add an English translation of this quote)
    Synonym: besteedster

Hypernyms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.