voorkomen

Dutch

Etymology 1

From voor + komen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvoːrˌkoːmə(n)/
  • (file)

Verb

voorkomen, vóórkomen

  1. to exist, to occur
    Deze soort komt niet voor in Afrika.
    This species doesn't occur in Africa.
    De Aarde is voor zover bekend de enige plek in het heelal waar leven voorkomt of voor is gekomen en is de woonplaats van miljoenen soorten organismen.
    The Earth is, as far as it is known, the only place in the universe where life occurs or has occurred and is the habitat of millions of species of organisms.
  2. to happen
    Tja, dat komt voor!
    It happens!
  3. (copulative) To appear.
  4. To get ahead; to draw ahead.
Usage notes

Sometimes spelled vóórkomen to indicate that the stress is on the first syllable, to distinguish from the word voorkómen, seen below.

Inflection
Inflection of voorkomen (strong class 4, irregular, separable)
infinitive voorkomen
past singular kwam voor
past participle voorgekomen
infinitive voorkomen
gerund voorkomen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kom voorkwam voorvoorkomvoorkwam
2nd person sing. (jij) komt voorkwam voorvoorkomtvoorkwam
2nd person sing. (u) komt voorkwam voorvoorkomtvoorkwam
2nd person sing. (gij) komt voorkwaamt voorvoorkomtvoorkwaamt
3rd person singular komt voorkwam voorvoorkomtvoorkwam
plural komen voorkwamen voorvoorkomenvoorkwamen
subjunctive sing.1 kome voorkwame voorvoorkomevoorkwame
subjunctive plur.1 komen voorkwamen voorvoorkomenvoorkwamen
imperative sing. kom voor
imperative plur.1 komt voor
participles voorkomendvoorgekomen
1) Archaic.

Noun

voorkomen n (plural voorkomens)

  1. appearance, look

Etymology 2

From voor- + komen.

Pronunciation

  • IPA(key): /voːrˈkoːmə(n)/
  • (file)

Verb

voorkomen, voorkómen

  1. To prevent; to avert.
    De ramp kon voorkomen worden.
    The disaster could be averted.
Usage notes

Sometimes spelled voorkómen to indicate that the stress is on the second syllable, to distinguish from the word vóórkomen, seen above.

Inflection
Inflection of voorkomen (strong class 4, irregular, prefixed)
infinitive voorkomen
past singular voorkwam
past participle voorkomen
infinitive voorkomen
gerund voorkomen n
present tense past tense
1st person singular voorkomvoorkwam
2nd person sing. (jij) voorkomtvoorkwam
2nd person sing. (u) voorkomtvoorkwam
2nd person sing. (gij) voorkomtvoorkwaamt
3rd person singular voorkomtvoorkwam
plural voorkomenvoorkwamen
subjunctive sing.1 voorkomevoorkwame
subjunctive plur.1 voorkomenvoorkwamen
imperative sing. voorkom
imperative plur.1 voorkomt
participles voorkomendvoorkomen
1) Archaic.

Participle

voorkomen

  1. past participle of voorkomen
Inflection
Inflection of voorkomen
uninflected voorkomen
inflected voorkomen
comparative
positive
predicative/adverbial voorkomen
indefinite m./f. sing. voorkomen
n. sing. voorkomen
plural voorkomen
definite voorkomen
partitive voorkomens

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.