onverbeterlijk

Dutch

Etymology

on- (un-) + verbeteren (to correct) + -lijk (-ly, -able)

Pronunciation

  • (file)

Adjective

onverbeterlijk (comparative onverbeterlijker, superlative onverbeterlijkst)

  1. incorrigible
  2. irreparable, not mendable
  3. unsurpassable, beyond improvement

Inflection

Inflection of onverbeterlijk
uninflected onverbeterlijk
inflected onverbeterlijke
comparative onverbeterlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial onverbeterlijkonverbeterlijkerhet onverbeterlijkst
het onverbeterlijkste
indefinite m./f. sing. onverbeterlijkeonverbeterlijkereonverbeterlijkste
n. sing. onverbeterlijkonverbeterlijkeronverbeterlijkste
plural onverbeterlijkeonverbeterlijkereonverbeterlijkste
definite onverbeterlijkeonverbeterlijkereonverbeterlijkste
partitive onverbeterlijksonverbeterlijkers

Synonyms

Derived terms

  • onverbeterlijkheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.