onoverbrugbaar

Dutch

Etymology

on- + overbruggen + -baar

Pronunciation

  • (file)

Adjective

onoverbrugbaar (comparative onoverbrugbaarder, superlative onoverbrugbaarst)

  1. unbridgable / unbridgeable

Inflection

Inflection of onoverbrugbaar
uninflected onoverbrugbaar
inflected onoverbrugbare
comparative onoverbrugbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onoverbrugbaaronoverbrugbaarderhet onoverbrugbaarst
het onoverbrugbaarste
indefinite m./f. sing. onoverbrugbareonoverbrugbaardereonoverbrugbaarste
n. sing. onoverbrugbaaronoverbrugbaarderonoverbrugbaarste
plural onoverbrugbareonoverbrugbaardereonoverbrugbaarste
definite onoverbrugbareonoverbrugbaardereonoverbrugbaarste
partitive onoverbrugbaarsonoverbrugbaarders
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.