bewaakt

Dutch

Pronunciation
  • Audio(file)
  • Rhymes: -aːkt

Verb

bewaakt

  1. second- and third-person singular present indicative of bewaken
  2. (archaic) plural imperative of bewaken

Participle

bewaakt

  1. past participle of bewaken

Declension
Inflection of bewaakt
uninflected bewaakt
inflected bewaakte
comparative —
positive
predicative/adverbial bewaakt
indefinite m./f. sing. bewaakte
n. sing. bewaakt
plural bewaakte
definite bewaakte
partitive bewaakts
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.