bevoorraden

Dutch

Etymology

From be- + voorraad + -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈvoːraːdə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧voor‧ra‧den

Verb

bevoorraden

  1. (transitive) to supply, to provision

Inflection

Inflection of bevoorraden (weak, prefixed)
infinitive bevoorraden
past singular bevoorraadde
past participle bevoorraad
infinitive bevoorraden
gerund bevoorraden n
present tense past tense
1st person singular bevoorraadbevoorraadde
2nd person sing. (jij) bevoorraadtbevoorraadde
2nd person sing. (u) bevoorraadtbevoorraadde
2nd person sing. (gij) bevoorraadtbevoorraadde
3rd person singular bevoorraadtbevoorraadde
plural bevoorradenbevoorraadden
subjunctive sing.1 bevoorradebevoorraadde
subjunctive plur.1 bevoorradenbevoorraadden
imperative sing. bevoorraad
imperative plur.1 bevoorraadt
participles bevoorradendbevoorraad
1) Archaic.

Derived terms

  • bevoorrading
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.