angstwekkend

Dutch

Etymology

Compound of angst + wekkend.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɑŋstˈʋɛ.kənt/
  • (file)
  • Hyphenation: angst‧wek‧kend

Adjective

angstwekkend (comparative angstwekkender, superlative angstwekkendst)

  1. frightening, rousing fear

Inflection

Inflection of angstwekkend
uninflected angstwekkend
inflected angstwekkende
comparative angstwekkender
positive comparative superlative
predicative/adverbial angstwekkendangstwekkenderhet angstwekkendst
het angstwekkendste
indefinite m./f. sing. angstwekkendeangstwekkendereangstwekkendste
n. sing. angstwekkendangstwekkenderangstwekkendste
plural angstwekkendeangstwekkendereangstwekkendste
definite angstwekkendeangstwekkendereangstwekkendste
partitive angstwekkendsangstwekkenders

Synonyms

Derived terms

  • angstwekkendheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.