angstaanjagend

Dutch

Etymology

Compound of angst + aanjagend.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɑŋst.aːnˈjaː.ɣənt/
  • (file)
  • Hyphenation: angst‧aan‧ja‧gend
  • Rhymes: -aːɣənt

Adjective

angstaanjagend (comparative angstaanjagender, superlative angstaanjagendst)

  1. frightening, terrifying [from 19th c.]

Inflection

Inflection of angstaanjagend
uninflected angstaanjagend
inflected angstaanjagende
comparative angstaanjagender
positive comparative superlative
predicative/adverbial angstaanjagendangstaanjagenderhet angstaanjagendst
het angstaanjagendste
indefinite m./f. sing. angstaanjagendeangstaanjagendereangstaanjagendste
n. sing. angstaanjagendangstaanjagenderangstaanjagendste
plural angstaanjagendeangstaanjagendereangstaanjagendste
definite angstaanjagendeangstaanjagendereangstaanjagendste
partitive angstaanjagendsangstaanjagenders

Synonyms

Derived terms

  • angstaanjagendheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.