afkraken

Dutch

Etymology

Compound of af +‎ kraken.

Pronunciation

IPA^(key): /ˈɑfˌkraː.kə(n)/
Audio (file)
Hyphenation: af‧kra‧ken

Verb

afkraken

(transitive) to criticise in a petty and destructive manner
(dated, ergative) to crack off, to break off with a crack

Inflection

Inflection of afkraken (weak)
infinitive	kraken
past singular	kraakte
past participle	gekraakt
infinitive	kraken
gerund	kraken n
	present tense	past tense
1st person singular	kraak	kraakte
2nd person sing. (jij)	kraakt	kraakte
2nd person sing. (u)	kraakt	kraakte
2nd person sing. (gij)	kraakt	kraakte
3rd person singular	kraakt	kraakte
plural	kraken	kraakten

subjunctive sing.¹	krake	kraakte
subjunctive plur.¹	kraken	kraakten

imperative sing.	kraak
imperative plur.¹	kraakt

participles	krakend	gekraakt
¹⁾ Archaic.

Derived terms

afkraker

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.