aanspoelend

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Participle

aanspoelend

  1. present participle of aanspoelen

Declension

Inflection of aanspoelend
uninflected aanspoelend
inflected aanspoelende
comparative
positive
predicative/adverbial aanspoelend
aanspoelende
indefinite m./f. sing. aanspoelende
n. sing. aanspoelend
plural aanspoelende
definite aanspoelende
partitive aanspoelends

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.