zeevogel
zeevogel (Niederländisch)
Substantiv, m
Singular
|
Plural
|
---|---|
de zeevogel
|
de zeevogels
|
Worttrennung:
- zee·vo·gel, Plural: zee·vo·gels
Aussprache:
Bedeutungen:
- [1] Seevogel: Vogel, der an der Küste lebt
Herkunft:
- [1] Zusammensetzung aus zee und vogel
Beispiele:
- [1] Vele duizenden zeevogels nestelen zich elk jaar in maart/april op de rotskliffen van Helgoland om hier te broeden.
- Viele Tausende von Seevögeln nisten jedes Jahr im März/April auf den Felsklippen von Helgoland um hier zu brüten.
Wortbildungen:
- zeevogelsoort
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.