fluweel

fluweel (Afrikaans)

Substantiv

Singular

Plural

fluweel

Worttrennung:

flu·weel

Aussprache:

IPA: [flœˈviə̯l]
Hörbeispiele:

Bedeutungen:

[1] feines Baumwollgewebe; Samt

Herkunft:

niederländisch fluweel  nl

Beispiele:

[1] Sagte sitplekke wat met fluweel oorgetrek is, bied aan reisigers die grootste gemak moontlik vir lang reise.
Weiche Sitze, die mit Samt bedeckt sind, bieten Reisenden den größtmöglichen Komfort für lange Reisen.

Wortbildungen:

[1] fluweelagtig, fluweelboswilg, fluweelkanniedood, fluweelklipel, fluweelsag, fluweelsoetbessie, fluweelvrugzanha

Übersetzungen

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1] Afrikaanser Wikipedia-Artikel „fluweel
[1] Afrikaanse woordeboek „fluweel

fluweel (Niederländisch)

Substantiv, n

Singular

Plural

fluweel

fluwelen

Worttrennung:

flu·weel

Aussprache:

IPA: [flyˈʋeːl]
Hörbeispiele:  fluweel (Info)

Bedeutungen:

[1] feines Baumwollgewebe; Samt

Verkleinerungsformen:

[1] fluweeltje

Beispiele:

[1] Het werd opgeborgen in een kistje gevoerd met fluweel.
Es wurde in einem mit Samt gefütterten Kästchen verstaut.

Wortbildungen:

[1] fluweelachtig, fluweelblad, fluweelboleet, fluweelboom, fluweelboon, fluweelmijt, fluweelpootje, fluweeltangare, fluweelwever, fluweelzacht, alaskafluweel, katoenfluweel, koordfluweel, mokfluweel, pluisfluweel, ribfluweel, tripfluweel

Übersetzungen

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1] Niederländischer Wikipedia-Artikel „fluweel
[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „fluweel
[1] PONS Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „fluweel
[1] dict.cc Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „fluweel
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „fluweel
[1] mijnwoordenboek Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „fluweel
[1] Langenscheidt Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „fluweel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.