Zutphense waterleiding

Het arrest Zutphense waterleiding, ook wel bekend als de Zutphense juffer of Zutphense waterjuffer, is een arrest van de Nederlandse Hoge Raad (HR 10-06-1910, W 9038).

Zutphense waterleiding
Datum10 juni 1910
InstantieHoge Raad
Soort zaak  civiel
Procedurecassatie
Wetgeving1401 BW (oud)
Onderwerp  onrechtmatige daad
Vindplaats  W 9038; geen ECLI

Het arrest bepaalde dat het toenmalige artikel 1401 BW over het begrip onrechtmatige daad strikt gelezen moest worden. Alleen handelingen die een wettelijke bepaling schonden of inbreuk maakten op iemands rechten waren onrechtmatig. Het artikel vermeldde niets over "onzorgvuldig" of "onbetamelijk" handelen en zulk handelen kon dan ook niet onrechtmatig zijn.

Casus

In een opslagplaats voor lederen kleding in Zutphen sprong in de nacht van 4 op 5 januari 1909 een waterleiding. De hoofdkraan van deze waterleiding bevond zich in de bovenwoning, maar de bewoonster, mevrouw De Vries, weigerde deze dicht te draaien ondanks de dreigende waterschade voor de eigenaar van de kleding. De Vries voelde zich in haar nachtrust gestoord en vond het allemaal maar 'smoesjes'. Pas na veel aandringen draaide ze toch de kraan dicht, maar de schade was reeds geleden.

De eigenaar, Nijhof, stapte naar de rechter en eiste schadevergoeding omdat dit weigeren onrechtmatig zou zijn jegens hem. Nadat de kantonrechter zijn vordering had afgewezen, gaf de rechtbank hem in hoger beroep gelijk: het begrip 'onrechtmatige daad' uit de wet (art. 1401 BW oud/art. 6:162 BW nieuw) moest niet zó beperkt worden uitgelegd dat alleen schending van een wettelijke bepaling eronder viel. Ook handelingen "waarbij de noodige eerbied voor eens anders persoon, goederen of arbeid uit het oog wordt verloren" waren onrechtmatig.

De Hoge Raad bepaalde echter anders. Het wetsartikel sprak duidelijk van schendingen van wettelijke plichten of het inbreuk maken op rechten van een ander. Onbetamelijkheid stond er niet bij en was dus niet onrechtmatig.

Gevolgen

Deze beslissing leidde tot grote verontwaardiging en kritiek op de Hoge Raad der Nederlanden en het betreffende wetsartikel. In het arrest Lindenbaum/Cohen (1919) ging de Hoge Raad dan ook "om". Hier ging het om bedrijfsspionage: destijds niet specifiek verboden maar wel gezien als onbetamelijk. Het Zutphense Waterleidingarrest en de letterlijke interpretatie van het wetsartikel werden losgelaten en er werd bepaald dat men ook op grond van een ongeschreven rechtsplicht aansprakelijk kan worden gehouden voor schade. Met de inwerkingtreding van artikel 6:162 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is Lindenbaum/Cohen dan ook gecodificeerd door ongeschreven normen als aansprakelijkheidsgrond op te nemen.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.