Vingerkootje
Vingerkootjes[1] zijn kleine stukjes bot. Ze bevinden zich, zoals de naam al aangeeft, in de vingers en geven stevigheid hieraan. Daarnaast hechten strek- en buigpezen zich eraan. De vingerkootjes zijn het uiteinde van de handen. In het Latijn worden deze phalanges (Nederlands: falangen[2]) genoemd.
Anatomisch gezien bestaan de vingers uit drie soorten falangen:
- de proximale falanx, het dichtst bij de handrug
- de middelste falanx, in het midden van de tweede tot en met de vijfde vinger
- de distale falanx, aan de toppen van de vingers ter hoogte van de nagels
De duim heeft, in tegenstelling tot de overige vingers, twee in plaats van drie kootjes.
Bij de tenen spreekt men van teenkootjes.
Noten
- Kloosterhuis, G. (1965). Praktisch verklarend zakwoordenboek der geneeskunde (9de druk). Den Haag: Van Goor Zonen.
- Everdingen, J.J.E. van, Eerenbeemt, A.M.M. van den (2012). Pinkhof Geneeskundig woordenboek (12de druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Skelet |
---|
schedel · wervelkolom · borstkas · borstbeen · schoudergordel · arm · bekkengordel · been |
Zoek vingerkootje op in het WikiWoordenboek. |
This article is issued from
Wikipedia.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.