Shockschade

Met vergoeding van shockschade wordt de schadevergoeding aangeduid, waarop iemand recht kan hebben, als hij of zij een ongeval heeft waargenomen, of direct geconfronteerd wordt met de ernstige gevolgen ervan. Het gaat daarbij om het psychisch leed, dat rechtstreeks door de confrontatie met het ongeval of de gevolgen ervan is en wordt veroorzaakt. Het wordt ook wel confrontatieschade genoemd. In België wordt gesproken van schade door weerkaatsing. Het kan daarbij zowel gaan om vergoeding van materiële schade als om immateriële schade, smartengeld. Shockschade moet, in het Nederlands recht, worden onderscheiden van affectieschade, de schade die bestaat uit het verdriet door het overlijden of ernstig gewond raken van een naaste. De psychiatrie kent overigens dit onderscheid niet en is ook niet in staat dit onderscheid te maken[1] .

In België spreekt men van morele schade.

Voorwaarden

Om voor toekenning van shockschade in aanmerking te kunnen komen is vereist

  • dat een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden waardoor iemand is overleden of ernstig gewond is geraakt;
  • dat de betrokkene het ongeval zelf heeft waargenomen of aanstonds na het ongeval ter plaatse is gekomen en geconfronteerd is met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een emotionele schok teweeg wordt gebracht, en
  • dat bij de betrokkene sprake is van een ernstige mate van geestelijk letsel.

Andere voorwaarden uit het nader te bespreken Kindertaxi-arrest:

  • Er moet een overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm zijn.
  • Er moet zijn voldaan aan de overige eisen van art. 6:162 BW: de onrechtmatige daad
  • Er moet een door de psychologie erkend ziektebeeld aanwezig zijn bij de benadeelde
  • Een affectieve band is niet vereist, maar het maakt het bewijzen van shockschade wel gemakkelijker.

Ontwikkeling in Nederland

Tot voor kort werd aangenomen, dat het Nederlandse rechtsstelsel zich niet leent voor vergoeding van immateriële schade, die het gevolg is van het overlijden of ernstig gewond raken van een naaste. Men vond dat de schade van nabestaanden niet in geld kan worden uitgedrukt, terwijl men bang was voor een stijging van de verzekeringspremies, als nabestaanden ook een recht op vergoeding van immateriële schade zouden hebben. Bovendien zou de kans bestaan op vercommercialisering van het verdriet. Sinds 2000 is er een kentering in de rechtspraak in Nederland. Aan een moeder, van wie het zevenjarige zoontje kort voor de echtscheiding door haar echtgenoot wordt gedood met het oogmerk, om haar te treffen, wordt een smartengeld toegekend van 100.000 gulden (Hoge Raad 26 oktober 2001, RvdW 2001, 169). Het hof Amsterdam kent op 3 februari 2000 aan een weduwe en haar vier kinderen ieder een smartengeldbedrag toe van 40.000 respectievelijk 20.000 gulden, die hun man en vader door een verkeersongeval hebben verloren (VR 2000, 86). Het gaat in deze beide gevallen om een vergoeding vanwege het overlijden, affectieschade geheten.

Kindertaxi-arrest
Datum22 februari 2002
InstantieHoge Raad
Adv.-gen.Strikwerda
Soort zaak  handelszaak
Procedurecassatie
Wetgevingart. 1401 BW (oud)
Onderwerp  smartengeld inzake shockschade
Vindplaats  NJ 2002, 240; LJN AD5356;[2]

VR 2000, 87; LJN AK4294 (arrest van het hof)

Kindertaxi-arrest

Het eerste echte geval van toekenning van shockschade is het verkeersongeval, waarbij een taxibusje achteruit rijdend op een woonerf een vijfjarig meisje aanrijdt en met het achterwiel over haar hoofd heen rijdt. De moeder is op dat moment niet aanwezig, maar komt snel ter plaatse en wordt geconfronteerd met het zeer ernstige hoofdletsel van het meisje. De moeder komt daarna te lijden aan een ernstige posttraumatische stressstoornis, als gevolg waarvan zij schade lijdt. Omdat de moeder is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het ongeval, kent het Hof Amsterdam haar een smartengeldbedrag toe van f 30.000. Deze uitspraak werd in cassatie bevestigd door de Hoge Raad. Uit deze uitspraak blijkt, dat voor toekenning van shockschade vereist is, dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel, dat een derde door een directe confrontatie met het ongeval of met de gevolgen ervan oploopt anderzijds. Confrontatie met het letsel of overlijden achteraf en niet op de ongevalsplaats zelf wordt in de rechtspraak in het algemeen niet als voldoende aangemerkt om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te kunnen komen. Bovendien moet het bestaan van het geestelijk letsel door de rechter kunnen worden vastgesteld, wat in het algemeen betekent dat sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een affectieve relatie met het slachtoffer is niet vereist, wel zal in dat geval eerder worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het ongeval of de gevolgen ervan. Het probleem was dat de chauffeur niet onrechtmatig had gehandeld jegens de moeder. Zij kon slechts art. 6:108 lid 2 BW eisen, kosten voor de lijkbezorging. Het hof bedacht een constructie waardoor er wel jegens de moeder onrechtmatig zou kunnen zijn gehandeld. Deze constructie is door de Hoge Raad overgenomen. 'Verkeers- en zorgvuldigheidsnormen strekken ook om eventuele omstanders te beschermen en niet alleen de benadeelde.'

Andere voorbeelden van toekenning van shockschade zijn het overlijden van een zwangere vrouw in de armen van haar echtgenoot nadat zij wachtend voor een voetgangersoversteekplaats door een vrachtwagen die de bocht te krap nam was aangereden (gerechtshof Den Haag 19-09-2006, VR 2007,83) en de twee broers die hun vader door een verkeersongeval zien overlijden (rechtbank Middelburg 25-06-2003, VR 2004,23).

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.