Recht van uitweg

Het recht van uitweg (Frans: droit de passage; Duits: Notwegrecht) is in het Belgisch recht een wettelijke erfdienstbaarheid die de mogelijkheid biedt voor de eigenaar van een ingesloten perceel om voor de rechter af te dwingen dat hij van een van zijn buren het recht krijgt om over diens land de openbare weg te bereiken. Dit recht wordt geregeld in de artikelen 682 tot 685 van het Burgerlijk Wetboek. Het recht van uitweg mag niet worden verward met het recht van doorgang.

Toepassingsgevallen

Wanneer een onroerend goed (zoals een woning of een erf) niet of niet voldoende[1] bereikbaar is vanaf de openbare weg, zegt men dat het perceel ingesloten is. De eigenaar of huurder van een ingesloten perceel kan dan een recht van uitweg vragen tot aan de openbare weg. Deze uitweg loopt bijgevolg over de grond van andere eigenaars (art. 682, §1 BW). Deze vordering is onverjaarbaar (art. 682, §2 BW), maar is ongegrond als een normale exploitatie mogelijk is.[2] Deze beoordeling is een feitenkwestie, waarbij de rechter een soeverein oordeel velt.

Vordering voor de vrederechter

Is er geen minnelijke regeling met die andere eigenaars mogelijk, dan moet de eigenaar of huurder van het ingesloten erf een procedure starten voor de vrederechter om een uitweg te vragen. De procedure begint met een verplichte oproeping in verzoening. Is daar geen verzoening mogelijk, dan legt de eiser een verzoekschrift neer en komt de vrederechter ter plaatse, meestal samen met een gerechtsdeskundige (een landmeter). Op basis van een advies dat de deskundige opstelt zal de vrederechter nadien bepalen waar de uitweg zal lopen.

De rechter dient altijd de minst schadelijke weg te kiezen. Dit is niet noodzakelijk de kortste weg. De buren die over hun grond een uitweg moeten verlenen, kunnen daarvoor een schadevergoeding krijgen (art. 682, §1 BW). De vordering tot schadevergoeding is wel vatbaar voor verjaring, en verjaart na 30 jaar (art. 685 juncto 2262 BW). Het verjaren van deze vordering doet geen afbreuk aan het recht van uitweg. Net zoals de vordering van het recht van uitweg, kan ook het recht van uitweg an sich immers niet verjaren (art. 683, tweede lid BW). Men kan wel een vordering tot afschaffing instellen (art. 683, derde en vierde lid BW).

Einde van het recht

Het recht van uitweg houdt op zodra het perceel niet langer ingesloten is (art. 683, eerste lid BW).

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.