Zandrenslangen
Zandrenslangen (Psammophis) zijn een geslacht van slangen.[1] Het geslacht wordt gerekend tot de onderfamilie Psammophiinae van de familie Lamprophiidae.
Zandrenslangen | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() | ||||||||||||||
Taxonomische indeling | ||||||||||||||
| ||||||||||||||
Geslacht | ||||||||||||||
Psammophis Fitzinger, 1826 | ||||||||||||||
Afbeeldingen Zandrenslangen op ![]() | ||||||||||||||
Zandrenslangen op ![]() | ||||||||||||||
|
Verspreidingsgebied en voedsel
Soorten van dit geslacht komen voor in Afrika en in mindere mate in Azië tot in Indochina. Het zijn dagactieve jagers die hun prooi (vooral hagedissen en kleine knaagdieren) met grote snelheid kunnen najagen.
Uiterlijke kenmerken
Binnen de onderfamilie Psammophiinae komen zowel niet-giftige als opistogliefe geslachten voor. Deze laatste hebben verlengde en gegroefde tanden in de bovenkaak, ongeveer onder het oog. Bovendien hebben ze gifklieren. Het gif wordt ingekauwd met behulp van de verlengde tanden. Het gif van Psammophis is overigens ongevaarlijk voor mensen.
De mannelijke exemplaren van alle Psammophinen, dus ook van het geslacht Psammophis, worden gekenmerkt door hun kleine hemipenes, die wormachtig zijn en maar 3 tot 4 subcaudalen lang.[2] Beide seksen worden verder gekenmerkt door het bezit van een van een klep voorziene neusklier die hen in staat stelt tot 'zelfpoetsen'.[3] Bovendien ontbreekt een significant seksueel dimorfisme voor wat betreft de staartlengte, wat het geval lijkt te zijn voor de hele tribus.
Gedrag
Het 'zelfpoetsgedrag' houdt het volgende in: vooral als het warm en droog is, meestal na het vervellen en vaak ook na het eten, wrijft het dier met de snuitpunt volgens een vastgelegd patroon langs de onderkant van zijn lichaam, waarbij een kleurloze, snel drogende kliervloeistof wordt aangebracht die via een neusgat wordt afgescheiden. Hoewel het vaak lijkt dat ook de zijkanten van het lijf worden gepoetst, gebeurt dit in feite niet of nauwelijks. Nadat de buikzijde met het ene neusgat gedaan is, wordt meestal onmiddellijk daarna de hele handeling herhaald met het andere neusgat. Dit poetsen heeft een functie als markering door middel van smaak- en geurstoffen van bijvoorbeeld vluchtwegen of territorium, en van soortgenoten in functie van de voortplanting.[3] Daartoe worden de afgescheiden stoffen door contact van de buikzijde op de omgeving of op soortgenoten afgezet.
Bronvermelding
Bronnen
Referenties
|