Pieter Anthonisz. Overtwater

Hij nam in 1640 dienst bij de VOC, en is in Batavia benoemd als raad van justitie. Daarvoor was hij conrector van een school en had geen ervaring met handel.[1] Overtwater was Opperhoofd in Desjima in Japan vanaf 28 oktober 1642 tot 8 november 1643, en ondernam in januari de Hofreis naar Edo. Hij onderhandelde samen met Jan van Elseracq over de vrijlating van de tien gevangenen, de zogenaamde Nambu-affaire. Hij deed een voorstel een nieuwe factorij te openen in het noorden van Japan, maar de Japanse vertaler, weigerde het te vertalen. De Japanners daarentegen waren geïnteresseerd in de werking van het mortier, maar Overtwater was niet erg behulpzaam uitleg te geven. Hij was opnieuw opperhoofd vanaf 14 november 1644 tot 30 november 1645.

Overtwater was gouverneur van Formosa van juli 1646 tot 1649. Hij en Dirck Snoucq werden bekritiseerd door dominee Daniël Gravius vanwege hun schraapzuchtigheid en handelspraktijken.[2][3] Van 1650 tot 1663 verbleef hij in Hoorn en mogelijk ook gestationeerd op Ceylon. Vervolgens duikt Overtwater op in de Kaapkolonie, waar hij in 1666 een voorstel deed kinderen van slaven, afkomstig van de Malabarkust, te laten dopen.[4] In 1672 was hij raad van Justitie en werd in een brief, afkomstig van Otto Hinlopen op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in Hoorn en de moord op de gebroeders De Witt.[5] In 1677 of op 12 april 1679 werd hij ontslagen als buitengewoon Raad van Indië in Batavia, beschuldigd van corruptie of oneerlijke handel.[6]