Missie (Katholieke Kerk)

Missie is het geheel van activiteiten die uitgaan van de Katholieke Kerk tot verbreiding van het evangelie in woord, sacrament en daad te midden van niet-christelijke volkeren. Deze proselitistische werken worden ook wel apostolaat genoemd. Degenen die dat soort activiteiten uitvoeren worden missionaris genoemd. Het woord missie komt van het Latijnse missio dat zending betekent.

Geschiedenis

Missie-wereldkaart uit 1891. Bron: Vrije Universiteit Amsterdam

Na het Pinksterfeest in Jeruzalem begon volgens de Bijbel de evangelieverkondiging, eerst in Jeruzalem en het Heilige Land, later ook in andere delen van het Romeinse Rijk, voornamelijk rondom de Middellandse Zee, maar volgens de overlevering ook onder andere in Ethiopië en India.

De eerste missionaris in België en Zuid-Nederland zou volgens de overlevering Sint-Servaas zijn geweest (4e eeuw). In de 6e en 7e eeuw missioneerden in België, Nederland en Duitsland Ierse en Angelsaksische monniken. De kerstening van de Slaven werd vanuit Byzantium ondernomen door de HH. Cyrillus en Methodius in de 9e eeuw.

In de 19e eeuw beleefde de katholieke missie een grote bloei: er werden nieuwe missiecongregaties opgericht, zoals de Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (1816) en de Witte Paters (1868). Zij werden soms specifiek voor de missionering van een bepaald gebied opgericht. Ter ondersteuning werden vele ondersteunende organisaties opgericht, vaak met een eigen tijdschrift. In kerken werd gecollecteerd voor de missie en bij veel katholieke middenstanders stond een missiebusje op de toonbank (of thuis op de kast).

In het begin van de 19e eeuw nam de H. Stoel het voortouw in de missieactiviteiten: Paus Pius VII (r. 1800-1823) richtte de organisatie voor de verbreiding van het geloof Propagande Fide weer op, die door Napoleon was afgeschaft. Gregorius XVI (r. 1831-1846) stichtte talrijke bisdommen en vroeg aan de bisschoppen om een plaatselijke clerus te vormen.

De missieactiviteit is steeds een belangrijk aandachtspunt gebleven van de pausen. In 1920 verklaarde Benedictus XV (1914-1922) de jonge zwarte christenen die in 1885 in Oeganda als martelaren stierven zalig. Paus Pius XI (r. 1922-1939) wijdde in 1926 de eerste zes Chinese bisschoppen, gevolgd in de jaren daarna door Japanse, Vietnamese en Afrikaanse bisschoppen. In die periode ontstond ook de missiologie als een studie op zich: een grondige studie van de sociologie en de psychologie van de bevolking in de missiegebieden hielp bij het bekeringsproces. Men trachtte ook meer dan in het verleden die gebruiken van de lokale bevolkingen te behouden die niet strijdig waren met de katholieke moraal. In 1900 telde de Kerk 6.106 missionarissen en in 1933 11.181. Paus Pius XII (r. 1939-1958) benoemde tijdens het consistorie van 1946 de eerste Chinese kardinaal (Thomas Tien Ken-sin).

Tot aan de Tweede Wereldoorlog reisden Europese missionarissen meestal per boot naar buiten-Europese gebieden. In 1950 werd er een speciale reisorganisatie opgericht: Raptim.[1] Er werden scholen en ziekenhuizen opgericht. De Heilige Stoel en Propagande Fide drongen steeds aan op de vorming van een inheemse clerus in Afrika, Oceanië en Zuidoost-Azië. De missioneringsactiviteit uit die tijd kan niet los gezien worden van de kolonisatie die in dezelfde periode plaats vond; soms ging de missie-activiteit vooraf aan de kolonisatie; in Noord- en Zuid-Amerika was dat meestal andersom (in 1783 naar de Verenigde Staten en in de jaren 1820 naar Latijns-Amerika).

Zie ook

Literatuur

  • K.S. Latourette, A history of the expansion of Christianity (7 delen, 1943-1945)
  • A. Mulders, Missiegeschiedenis (1957)
  • E. Vauthier, La mission de l'Eglise aujour'hui, in Esprit et Vie, pp. 120–121 (1971)
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.