Mathias de Lobel

Matthias De L'Obel (Rijsel, 1538 - Londen, 3 maart 1616), ook Lobelius genoemd, was een Vlaams plantkundige en arts.

Mathias de Lobel
Geboren1538
Overleden3 maart 1616
GeboortelandVlaanderen
StandaardafkortingLobel
Toelichting
De bovenaangeduide standaardaanduiding, conform de database bij IPNI, kan gebruikt worden om Mathias de Lobel aan te duiden bij het citeren van een botanische naam. In de Index Kewensis is een lijst te vinden van door deze persoon (mede) gepubliceerde namen.
Portaal    Biologie

Zijn grootste verdiensten en grote faam liggen op het gebied van de genees-, plant-, kruid- en artsenijkunde. Hij studeerde te Leuven en Parijs en verbleef onder andere langdurig te Padua, Montpellier en Engeland. Samen met Dodoens en Clusius maakte hij deel uit van het 'grote botanische driespan' in de 16de eeuw.

Hij voerde het devies: 'Candore et Spe' – “(met) oprechtheid en hoop”.[1]

Levensloop en werk

In de eerste plaats was hij toch geneesheer. Zijn grote belangstelling voor de plantkunde bracht hem op de meest beroemde wetenschapscentra van Europa. Zo was hij onder andere op reis in Duitsland, Italië, Frankrijk en Engeland. Het grootste deel van 1564 verbleef hij Padua, waar hij contact had met de meeste vooraanstaande botanici van zijn tijd. In Montpellier woonde hij anderhalf jaar bij de grote geleerde Rondelius, waar hij ook de geneesheer en plantkundige Peter Pena ontmoette, die zijn reis en studiegenoot werd. Hij verbleef met hem van 1566 tot 1571 in Engeland, waar zij werkten aan een gezamenlijk herbarium. Zij volgden hierbij een welbepaalde methode, nl. die planten groeperen die naar hun uiterlijk verschijning het meest op elkaar gelijken, bv. grassen, graangewassen enz. Zij beschreven de planten met hun krachten, hun werkingen en hun nut, waarbij zij onder anderen verwezen naar Dodoens, Fuchs, Mathiolus e.a. In 1570 verscheen hun 'Stirpium Adversaria Nova' te Londen bij Thomas Purfoot. Van 1571 tot 1587 verbleef Lobelius te Antwerpen, Middelburg en Delft, waar hij de geneeskunde beoefende. Dat hij als arts een grote faam genoot blijkt uit zijn functie van lijfarts en raadsheer van Willem van Oranje (1577-1584).

Tussen 1580 en 1585 verbleef Lobelius meermaals te Mechelen en te Brussel bij bekende medici en plantkundigen, onder anderen Rembert Dodoens. Hij werd vooral bekend door zijn werk Kruydtboeck oft Beschrijvinghe van allerleye Ghewassen, Kruyderen, Hesteren ende Gheboomten, dat hij samen met Christoffel Plantijn in 1581 uitgaf. Zijn algemeen grote kennis van het plantenrijk stelde hem in staat het systematisch werk van zijn voorgangers aanzienlijk te verbeteren. Door deze grote verbeteringen en zijn systematische classificatie werd zijn werk een mijlpaal in de geschiedenis van de plantensystematiek. Van 1585 tot 1596 was hij stadsmedicijn van Middelburg, waar hij op de Groentemarkt woonde.

Later werd hij, wegens zijn prestaties en omdat het intellectuele klimaat in Vlaanderen na de Val van Antwerpen in 1585 verslechterde, benoemd tot lijfarts van Jacobus I van Engeland. Hij verwierf er de eretitel van koninklijk botanograaf. Twee van zijn schoonzoons werden in 1604 beëdigd als apotheker van de Engelse koning en koningin. Op 3 maart 1616 overleed Lobelius op 78-jarige leeftijd in Engeland, waar hij begraven werd in de Sint-Donisiuskerk te Londen. Het plantengeslacht Lobelia is door Carl Linnaeus naar hem vernoemd.

Werken

  • 1576, Stirpium historia
  • 1581, Cruydtboeck oft beschryvinghe van allerleye ghewassen, kruyderen, hesteren ende gheboomten, Antwerpen, Plantijn.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.