Landbouwcrisis (1878-1895)

De landbouwcrisis in Europa tussen 1878 en 1895 ontstond door de import van goedkoop graan en andere landbouwproducten uit de VS en Canada, waardoor de prijzen van landbouwproducten sterk daalden. Boeren die wilden overleven moesten efficiënter produceren. Om met minder landarbeiders toe te kunnen en dus op loonkosten te besparen, schaften grote boeren landbouwmachines aan, zoals zaai- en dorsmachines. Door deze mechanisering liep de werkgelegenheid terug. Hierop trok een groot deel van de plattelandsbevolking weg. Deels was dit migratie naar de steden, maar een substantieel deel emigreerde ook naar het buitenland.

Door de verstedelijking die hier het gevolg van was zette de industrialisatie sterk door. Ook breidde de dienstensector zich uit. Er waren steeds meer mensen nodig voor openbare diensten als politie, posterijen en openbaar vervoer, voor de gezondheidszorg en het onderwijs, maar ook voor commerciële diensten als winkels, verzekeringsmaatschappijen en banken. Door al deze factoren werden industrie en dienstensector steeds belangrijker voor de werkgelegenheid.

Als gevolg hiervan kwam in Nederland de al eerder geïntroduceerde hogereburgerschool (HBS) tot ontwikkeling, omdat alleen lager onderwijs niet meer voldoende was. Het gymnasium was vooral een voorbereiding op de universiteit en was verder weinig praktisch.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.