Kassieten

De Kassieten (Kassitisch: Galzu; Babylonisch: Kaššu; Grieks: Κοσσαιοι Kossaioi)[1] vormden een volk in de oudheid dat in het Zagrosgebergte ten zuiden van het huidige Hamadan in Iran woonde. Zij waren daarmee de zuiderburen van de Guti.

Babylonië, 13e eeuw v.Chr.

Hoewel zij waarschijnlijk al lang in deze omgeving woonden begonnen zij in de 16e eeuw v.Chr. een grote rol in het Tweestromenland te spelen. Na het verval van het Oud-Babylonische Rijk van Hammurabi was daar een tijd van verwarring aangebroken. Onder zijn zoon Samsu-Iluna worden de Kassieten voor het eerst genoemd, maar hun invallen worden afgeslagen. Wat er daarna precies gebeurd is, is niet helemaal duidelijk. Er schijnt rond 1740 v.Chr. (38ste jaar van Samsu-Iluna) een soort ramp gebeurd te zijn. Zelfs in de heilige stad Nippur zwijgen opeens de documenten. Er is wel gesuggereerd dat de rivier de Purattu (Eufraat) een andere bedding koos waardoor een aantal steden plots van water verstoken waren.

Stele van koning Melishipak I (1186–1172 v.Chr.): de koning biedt zijn dochter aan aan de godin Nannaya. De halve maan stelt de god Sîn voor, de zon Sjamasj en de ster de godin Isjtar. Grijs-zwarte kalksteen, Kassitische periode, tijdens de 12e eeuw v.Chr. als oorlogsbuit naar Susa meegevoerd.
Louvre

De Kassieten veroverden Babylon en zouden het land zo'n 438 jaar overheersen. Er is uit die tijd naar verhouding weinig bekend en daarom wordt de Kassieten-tijd soms als een soort 'donkere Middeleeuwen' gezien. Toch is dat misschien niet helemaal terecht omdat zeker de latere Kassieten wel degelijk kundige bestuurders waren. Er zijn aanwijzingen dat zij systematisch geprobeerd hebben de oude Soemerische steden, ook Nippur weer tot bloei te brengen en er zijn tot in Griekenland bewijzen gevonden van een levendige handel en van de standaardisatie van maten en gewichten waar de Kassietenvorsten zich om bekommerden. Ook is onder hun bewind het land geleidelijk meer tot een eenheid geworden, na eeuwenlang gekibbel tussen de verschillende steden. Verder ligt er nog veel materiaal uit de Kassietentijd op ontcijfering en vertaling te wachten, zodat het wat negatieve beeld over deze tijd nog best bijgesteld zou kunnen worden.

Hoewel de Kassieten in eerste instantie Babylon veroverden en zich koning van Babylon bleven noemen, verplaatsten zij hun hoofdstad naar Dur-Kurigalzu, zo genoemd naar de stichter, koning Kurigalzu (I of II is niet duidelijk). Zij hebben waarschijnlijk het noordelijke deel van het huidige Irak nooit goed onder hun gezag kunnen brengen, zodat daar een geduchte concurrent kon ontstaan: Assyrië. Er zijn een aantal verdragen bekend waarbij Assur en Karduniaš (zoals de Kassieten hun rijk noemden) afspraken maakten over hun onderlinge grens. Assyrië was eerst een vazalstaat van Mitanni, maar kwam uit de ondergang van dat rijk als een onafhankelijk en machtig land tevoorschijn. Babylon werd zelfs een aantal jaar door een Assyrische gouverneur geregeerd, maar het Kassitische vorstenhuis wist toch weer terug op de troon te komen.

Uiteindelijk spanden Elam en Assur samen en kwam er een einde aan een voor deze streken erg lange periode van dynastieke stabiliteit.

Van de Kassieten zelf is niet zo veel bekend. Zij spraken een agglutinerende taal die mogelijk aan het Elamitisch verwant was, zelfs dat is speculatief. Er zijn naast een aantal namen slechts weinig geschreven bronnen die iets van het Kassitisch laten zien. Ook een Kaukasische oorsprong wordt wel genoemd. Een aantal van hun goden, zoals Shuriash, Maruttash en Buriash, zouden misschien met de Indische goden Surya, Marut en de Griekse Boreas vergeleken kunnen worden, wat dan weer op Indo-Europese invloed zou wijzen.

Na de ondergang van Karduniaš bleven er nog wel Kassitische stammen over, in de streek rond Namri. In de Griekse tijd spreekt men nog van Kossaeërs (Κοσσαιοι). Nadien wordt er niet veel meer van dit volk vernomen.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.