John Betjeman

John Betjeman (Londen, 28 augustus 1906 - Trebetherick, 19 mei 1984) was een Engels dichter en literatuurcriticus. Zijn vader was meubelmaker, zijn voorouders waren van Nederlandse afkomst. De familienaam luidde eerder Betjemann. De laatste -n verdween tijdens de Eerste Wereldoorlog om de naam minder Duits te doen lijken. Eerder, tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog, hadden voorouders ironisch genoeg deze extra -n juist toegevoegd met het oog op de toen in Engeland heersende anti-Nederlandse sentimenten.[1]

Standbeeld van John Betjeman in Station London St Pancras International, Londen

Levensloop

Betjeman groeide op in Highgate, een buitenwijk van Londen. Hij studeerde in Oxford, maar behaalde daar niet zijn graad, omdat hij zijn werk verwaarloosde. Zijn jeugd en studententijd beschreef hij in Summoned by Bells (1960). Hij vond werk in het onderwijs en later als journalist. Recent werd duidelijk dat hij zich tijdens de oorlog met spionageactiviteiten bezighield.

Hij trouwde de dochter van een generaal, Penelope Chetwode, in 1933. Zij gingen uit elkaar in 1971, wegens haar bekering naar de Rooms-Katholieke Kerk in 1949, terwijl hij een Anglicaan bleef. Zij kregen twee kinderen.

Betjeman nam zichzelf niet al te serieus. Zijn poëzie is mede daardoor zeer toegankelijk: hij schreef persoonlijk getinte, soms lyrische, maar ook humoristische en satirische gedichten, en deed dat in eenvoudige taal. Zijn dichtwerk mocht zich daardoor verheugen in de belangstelling van een breed publiek. Ook werd hij populair als televisiepersoonlijkheid. Kenmerkend voor zijn poëzie is dat hij bijna al zijn gedichten in verband bracht met een plek, vaak een dorp, soms een gebouw.

Betjeman was bovendien een autoriteit op het gebied van Britse architectuur en probeerde dit in zijn werk te populariseren.

In 1969 werd hij geridderd en sindsdien mag hij als sir benoemd worden. In 1972 werd hij Poet Laureate.

Fragment

Fragment uit 'In Westminster Abbey':

Let me take this other glove off
As the vox humana swells,
And the beauteous fields of Eden
Bask beneath the Abbey bells,
Here, where England's statesman lie,
Listen to a lady's cry.
Gracious Lord, oh bomb the Germans.
Spare their women for Thy Sake,
And if that is not too easy
We will pardon Thy Mistake.
But, gracious Lord, whate'er shall be,
Don't let anyone bomb me.

Werken

  • Mount Zion (1931)
  • Ghastly good taste (1933)
  • Continual dew (1937)
  • Antiquarian prejudice (1939)
  • Old lights for new chancels (1940)
  • New bats in old belfries (1945)
  • Slick but not streamlined (1947)
  • Selected poems (1948)
  • First and last loves (1952)
  • A few late chrysanthemums (1954)
  • Collected poems (1958)
  • Guide to English parish churches (1958)
  • Summoned by bells (1960)
  • High and low (1966)
  • Victorian and Edwardian London (1969)
  • Collected poems (1971)
  • London's historic railway stations (1972)
  • A nip in the air (1974)
  • Uncollected poems (1984)
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.