Indigoslang
De indigoslang (Drymarchon corais) is een slang uit de familie gladde slangen (Colubridae). De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Friedrich Boie in 1827. Ook werd de wetenschappelijke naam Coluber corais gebruikt.[1]
Indigoslang | ||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Indigoslang (Drymarchon corais) | ||||||||||||||||||
Taxonomische indeling | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Soort | ||||||||||||||||||
Drymarchon corais (Boie, 1827) | ||||||||||||||||||
Afbeeldingen op | ||||||||||||||||||
Indigoslang op | ||||||||||||||||||
|
Uiterlijke kenmerken
Het lichaam is volledig zwart met een blauwe gloed. De kleur van de kop kan volledig zwart zijn en bij anderen kleurt de kop van oranje tot bruinrood, tot felrood. De kleur kan zich uitstrekken tot onder het lichaam. De lichaamslengte bedraagt 210 tot 290 cm.
Leefwijze
Zijn voedsel bestaat uit vissen, amfibieën, hagedissen, vogels, kleine zoogdieren, gifslangen en vogeleieren, maar ook aas willen ze weleens eten. Aangezien deze slang niet giftig is en ook geen wurgslang is, brengt deze slang zijn prooien om door ze dood te bijten tussen zijn kaken of dood te slaan tegen objecten. Ze grijpen hun prooi met een snelle uitval of drijven hem in het nauw.
Voortplanting
Een legsel bestaat meestal uit 4 tot 12 eieren, die in een boomstronk, tussen planten of in een hol worden afgezet. De draagtijd van de relatief grote eieren bedraagt ongeveer 100 dagen. Ze hebben een typische “schuurpapieren” uiterlijk. De mannetjes kunnen tijdens de paartijd onderling gevechten aangaan en ook de vrouwtjes lopen in deze periode het risico gebeten te worden. Na de paring kunnen de vrouwtjes het sperma vele weken met zich meedragen voordat ze uiteindelijk eieren leggen. De jongen zijn meestal 50 tot 60 cm lang.
Verspreiding en leefgebied
Deze soort komt voor in het zuiden van de Verenigde Staten en in Midden- en Zuid-Amerika.
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties
Referenties
Bronnen
|