Baljuwschap land van Blois

De naam baljuwschap land van Blois was van toepassing op twee gebieden in het voormalige graafschap Holland.

Baljuwschap van Blois
Onderdeel van het Graafschap Holland
  ca. 1313  1795  
 
Regering
RegeringsvormBaljuwschap
StaatshoofdBaljuw

Baljuwschap Blois bij Gouda: Oorspronkelijk maakten ook de steden Schoonhoven en Gouda deel uit van de landen van Blois. De hoofdresidentie van de graven was Schoonhoven. Na de hereniging met Holland bestond het land uit de volgende ambachtsheerlijkheden:

  1. Vlist en Bonrepas
  2. een klein deel van Stolwijk (de rest maakte deel uit van het baljuwschap Zuid-Holland)
  3. een klein deel van 's-Heeraartsberg (de rest maakte deel uit van de hoge heerlijkheid Bergambacht, 's-Heeraartsberg en Ammerstol)

Het kleine baljuwschap werd gecombineerd uitgeoefend: Baljuw van Schoonhoven, Haastrecht en de Landen van Blois.

Baljuwschap Blois bij Beverwijk

De goederen en rechten van Gerard van Velsen, Gerard van Crayenhorst en Willem van Zaenden zijn in één goederencomplex ondergebracht en in 1297 in handen gekomen van Wolfert van Borsele, heer van Veere. Het goederencomplex werd een rentmeesterschap. Na de dood van Wolfert van Borsele (1299) keerden deze goederen terug in 's-gravenboezem. In 1308 is het goederencomplex door graaf Willem III aan zijn broer Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, overgedragen om daarmee het erfdeel van zijn vader tegenover broer Jan af te lossen. Johanna, de dochter van Jan van Beaumont huwde Lodewijk van Châtillon, graaf van Blois. Jan van Beaumont overleefde zijn dochter en schoonzoon en na zijn dood in 1356 kwamen zijn bezittingen bij testament aan zijn tweede kleinzoon Jan van Châtillon. Na de dood van Jan in 1381 volgde zijn jongere broer Guy hem op. Na de kinderloze dood van Guy van Châtillon in 1397 vielen de bezittingen terug aan de graaf van Holland. Tot die bezittingen behoorden onder andere Gouda, Schoonhoven (sinds 1310), Noordwijk, Beverwijk, Wijk aan Zee, Krommenie, Westzaan, Texel en Tholen. Schoonhoven was het centrum van het Hollands-Zeeuwse rijk van de graven van Blois. Hier werd dan ook in 1346 een Karmelietenklooster gesticht.

In 1313 werd het rentmeesterschap tevens een baljuwschap door de hoge jurisdictie, die door Willem werd verleend aan het gebied/goederencomplex. In 1425 werd Noordwijk van het baljuwschap afgescheiden, waarmee het Baljuwschap van Beverwijk rest. Dit baljuwschap heeft voortbestaan tot 1795[1].

De volgende ambachtsheerlijkheden en rechten behoorden bij het baljuwschap:

  1. Wiic (stad) de molen, het wanthuis, de waag, de markttol, de scheepstol, de tiende, smaltiende
  2. Wiic op de Zee (ambacht)
  3. Noortwiic (ambacht), het schot, de molen, het duingebied met aan het hoofd een duinwaarder
  4. Bergen, de biertol
  5. Westzanen (ambacht), het schot en de tiende
  6. Oestzanen, de tiende en smaltiende
  7. Wermer, de tiende en smaltiende
  8. Hadel, de tiende en smaltiende
  9. Crommenie (ambacht)
  10. Schotenredamme (ambacht)
  11. Zanenderhoorn (ambacht)
  12. Spaernewoude (ambacht) de korentiende, het veer, de tol
  13. Katwoude (ambacht)
  14. Niewelant, de tiende
  15. Enichborch, de tiende
  16. Valken coech, de tiende
  17. Haerlem de markttol, met aan het hoofd een gaarder

Met de stichting van de Bataafse Republiek in 1795 kwam er einde aan beide baljuwschappen.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.