Aktion T4

Aktion T4 was de naam die na de oorlog werd gebruikt voor nazi-Duitslands eugenetische programma op basis van "genadedoding" en verplichte sterilisatie. Het programma werd in oktober 1939 gestart op bevel van Adolf Hitler.[1] Het bureau dat dit Sonderprogramm moest uitvoeren werkte onder de leiding van Reichsleiter en chef van de Rijkskanselarij Philipp Bouhler en van Hitlers lijfarts, Karl Brandt. De naam T4 is afgeleid van het adres van het kantoor, Tiergartenstraße 4 in Berlijn.

In de kelder van dit gebouw in Pirna-Sonnenstein werden in de jaren 1940 en '41 13.720 mensen met een cognitieve of psychische stoornis alsmede minstens 1.031 gevangenen uit concentratiekampen vergast

Doel

Het doel van het programma was het behouden van de genetische zuiverheid van het Germaanse volk door het systematisch vermoorden van mensen die misvormd of gehandicapt waren of die leden aan een vorm van psychiatrische ziekte. Argumenten om deze moord te rechtvaardigen waren het in nazi-ogen "zinloze bestaan" en het "zinloze lijden" van deze patiënten. Het zuiveringsprogramma werd "genadedoding" genoemd, omdat de nazi-artsen dit als een daad van barmhartigheid zagen en het voorgesteld werd als de meest humane wijze om deze zieken uit hun lijden te verlossen. Deze stelling was van Karl Brandt, Gruppenführer in de SS en Generalleutnant in de Waffen-SS. Hij werd in het Artsenproces, een van de Processen van Neurenberg, ter dood veroordeeld en later opgehangen.

Gehandicapte kinderen werden van hun familie gescheiden en naar speciale ziekenhuizen gebracht. Er werd via de toenmalige media ingespeeld op de angst dat binnen een aantal jaren een groot deel van het Duitse volk uit geestelijk gestoorden zou bestaan, reden om zo snel mogelijk te handelen. Het woord 'euthanasie' werd in de nazipropaganda niet gebruikt, waardoor de werkelijke bedoelingen van de nazi's (in het begin) onontdekt bleven. Het programma werd later uitgebreid met volwassenen, waarvan de meesten verplicht gesteriliseerd werden.

Omstandigheden

De inrichting Hartheim

De uitroeiing gebeurde in Euthanasiecentrum Grafeneck (vanaf 20 januari 1940), Euthanasiecentrum Hartheim (vanaf 6 mei 1940), Euthanasiecentrum Hadamar (vanaf januari 1941), Bernburg (vanaf 21 november 1940), Brandenburg an der Havel (vanaf 8 februari 1940) en Sonnenstein (vanaf juni 1940) door vergassing, verstikking, injecties, vergiftiging, verhongering en overdoses medicijnen. De eerste experimenten met gaswagens werden uitgevoerd in maart 1940 in het ziekenhuis in Kochanowka bij Łódź. Kort daarna voerden de nazi's verdere experimenten uit waarbij ze koolmonoxide uit de uitlaat van een vrachtwagen in een gesloten kamer lieten stromen. Veel van deze uitroeiingen stonden onder toezicht van de psychiaters Carl Hans Heinze Sennhenn en Werner Villinger. Sennhenn leverde honderden hersenen aan nazi-onderzoekers. Werner Villinger voerde experimenten met mensen uit voor ze de dood in te sturen. Nog voor de Holocaust werden de eerste gaskamers gebouwd in Hartheim, waar vooral volwassenen gedood werden met koolmonoxide.

Tijdelijke stop

Op 18 augustus 1941 liet Hitler het programma tijdelijk stoppen onder druk van de Katholieke Kerk (Clemens August kardinaal von Galen[2]), de andere kerken en de families van de slachtoffers. Meer dan 70.000 mensen waren toen al vermoord. De Duitse openbare weerstand leidde tot vertraging maar niet tot een totale stop; het programma werd in het grootste geheim voortgezet. Getrainde troepen bleven hun gang gaan. Sommige onderdelen van het programma werden overgebracht naar militaire concentratiekampen.

Kampen

Een groot aantal van de betrokkenen bij het programma nam ook actief deel aan de Holocaust. Een deel van hen hield zich bezig met het ontwikkelen van de gaskamers in vernietigingskampen Bełżec, Treblinka en Sobibór, in het kader van Aktion Reinhard. Naast Auschwitz-Birkenau, Majdanek en Chełmno waren dit de belangrijkste plaatsen van de moord op miljoenen mensen.

Resultaat

Tegen het einde van 1941 was elke derde inwoner van een psychiatrische inrichting in Duitsland al dood, ofwel door moord of door verhongering, wat leidde tot 93.000 vrije bedden. Een geschatte 200.000 mensen stierven onder het programma. Ook een achternichtje van Hitler, Aloisia Veit, behoorde tot de slachtoffers. Dit programma eindigde niet in 1941. Artsen en verpleegkundigen bleven het uitvoeren in ziekenhuizen in Duitsland, Oostenrijk en Polen. Het moorden werd zodanig uitgevoerd dat het wantrouwen van de Duitse bevolking geminimaliseerd werd. Zulke voorzorgsmaatregelen werden niet genomen toen mensen uit de bezette gebieden werden vermoord. Wreed en gewelddadig optreden werd gerapporteerd en opgetekend.

Na de oorlog

Artsen en verplegend personeel die betrokken waren bij het euthanasieprogramma werden lang niet altijd voor de rechter gebracht. Lang na de stichting van de nieuwe Duitse staten in 1949 ontsnapten hoge ambtenaren aan vervolging en bleven in de Duitse gezondheidszorg werken.

Op 8 juli 2013 legde de bondsminister van Cultuur in de Tiergartenstraße, waar het kantoor van de dienst stond, de eerste steen voor een monument voor de slachtoffers van dit project.

Literatuur

  • (en) "Nazi 'Euthanasia' Programs" in Dieter Kuntz, ed. Deadly Medicine: Creating the Master Race by Michael Burleigh. United States Holocaust Memorial Museum/University of North Carolina Press, 2004. ISBN 0-8078-2916-1
  • (de) Dokumente zur Euthanasie., Ernst Klee, ISBN 3-596-24327-0
  • (de) Euthanasie im NS-Staat. Die Vernichtung lebensunwerten Lebens, Ernst Klee, Frankfurt am Main 1983, ISBN 3-596-24326-2
  • (en) The Origins of Nazi Genocide. From Euthanasia to the Final Solution, Henry Friedlander, University of North Carolina Press, Chapel Hill & London, 1995, ISBN 0-8078-2208-6
  • (en) A Sign for Cain, Fredrick Wertheim, MacMillan Company, New York, 1967, ISBN 0-8488-1657-9
  • (de) Was sie taten. Was sie wurden, Ernst Klee, ISBN 3-596-24364-5
Zie de categorie Aktion T4 van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.