< Schaken

Het schaakbord

Het schaakspel wordt gespeeld op een schaakbord van 64 vierkante velden, die afwisselend licht en donker gekleurd zijn. Hoewel in de praktijk diverse kleuren worden gebruikt (bijvoorbeeld bruintinten), worden de lichte velden wit genoemd en de donkere zwart.

Het schaakbord is ingedeeld in 8 rijen bij 8 kolommen. De horizontale rijen zijn genummerd (1-8) en de verticale kolommen, die in het schaakspel lijnen heten, worden aangeduid met de letters a tot en met h. Het bord wordt zo gedraaid dat linksonder een zwart veld ligt. Voor degene die met de witte stukken speelt is dat het veld a1.

Hieronder staat een diagram (plaatje) van een schaakbord. In dit boek staan in alle diagrammen de nummers van de rijen en de letters van de kolommen aangegeven.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

De schaakstukken

Bij het schaakbord hoort een doos schaakstukken met 16 witte en 16 zwarte stukken. Sommige verschillen, maar een aantal hetzelfde. Een paar kun je makkelijk herkennen. Bijvoorbeeld de torens, want die zien er echt uit als een (kasteel)toren. En er zijn nog 4 stukken met een gleuf erin. Dat zijn de lopers. Hieronder staan alle schaakstukken en hoe ze kunnen bewegen. Hun mogelijke bewegingen staan aangegeven met een kruisje.

Koning

De koning herken je aan het kruisje op zijn hoofd. Dat is de kroon. Hij mag alle kanten op, maar niet meer dan één veld tegelijk. Als je hem in het midden van een leeg schaakbord zet, kan hij naar voren, naar achteren, naar links, naar rechts en diagonaal. In onderstaand diagram staat waar hij dan heen mag. Maar als je hem aan de rand zet, kan hij maar naar 5 velden en in de hoek maar naar 3. Hij kan aan het begin nog helemaal niks, omdat hij helemaal is ingebouwd door de andere stukken. Je moet er altijd voorzichtig mee zijn, want als je tegenstander de koning schaakmat zet, heb je verloren.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

Tip 1

Blijf met je koning zo ver mogelijk weg van de stukken van je tegenstander. Meestal is het het beste om hem helemaal achterin te laten staan.

Tip 2

Laat hem pas echt in actie komen als je tegenstander bijna geen stukken meer heeft. Dan kan hij nog heel goed helpen met het gevangen nemen van de koning van je tegenstander!

Dame

De dame is het krachtigste stuk van allemaal. Zij kan naar links, rechts, voren, achteren en diagonaal... en zo ver als ze wil. Zij kan in het midden van een leeg bord in totaal naar 27 velden, in een hoek altijd nog naar 21. Hieronder staat een diagrammetje met alle velden waar de dame heen mag vanaf het veld e4.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

Tip

Wees voorzichtig met je dame. Als je haar kwijtraakt, heeft de tegenstander een groot voordeel.

Toren

De toren is een stuk dat je heel gemakkelijk kunt herkennen. De toren ziet er echt uit als een (kasteel-)toren. Hij mag naar voren, naar achteren, naar links en naar rechts, maar niet schuin. Waar je de toren ook plaatst op een leeg bord, overal zal hij 14 velden bereiken.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h


Loper

De lopers herken je aan de spleet in hun hoofd. De ene witte loper start op c1 en de andere op f1. Veld c1 is zwart en f1 wit. Als een loper op een wit veld begint, kan hij nooit op een zwart veld komen.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

Tip

De lopers bewegen diagonaal. Zet maar eens een schaakloper op e4. Een loper kan in totaal 13 velden bereiken. In de hoek kan hij er maar 7 bereiken.

Paard

Het paard heeft een paardenhoofd. Het een bijzonder stuk: het is het enige stuk dat over andere stukken kan springen. Het beweegt volgens een L-vorm.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

Tip

Zoals je ziet, kan een paard op e4 8 velden bereiken. En als er een ander stuk tussen staat, springt het paard er gewoon over. Het paard mag dus ook naar d2, als er andere stukken op d3 en e3 staan. De andere stukken mogen dat niet. Daarom is een paard ongeveer evenveel waard als een loper.

Pion

De pionnen zijn het kleinst en ze zijn ook het minste waard. Pionnen kunnen alleen maar recht naar voren en maar één veld tegelijk. Maar op hun eerste zet kunnen ze ook twee velden vooruit. Dat is de enige keer dat een pion meer dan één veld kan worden verzet.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

Schuin slaan

Pionnen zijn de enige schaakstukken die niet slaan zoals ze normaal gesproken bewegen. Pionnen bewegen normaal gesproken recht vooruit, maar slaan schuin naar voren. Een pion kan niet recht vooruit slaan.

Promoveren

Als een pion de laatste lijn haalt, kan hij niet meer verder lopen. In dit geval promoveert hij onmiddellijk (dus niet een beurt later) tot een zwaarder stuk naar keuze. Dit mag in principe ELK stuk zijn, maar meestal wordt voor de Koningin gekozen.

Probeer dus met je pion de overkant te bereiken! Daar ruil je het om voor een ander stuk. Je kunt kiezen uit een paard, een loper, een toren en een dame. Meestal is het het beste om een dame te kiezen. Als je echte dame ook nog op het bord staat, heb je dus 2 dames! Er zit helaas maar één dame in je doos. Voor de nieuwe dame gebruik je een dame uit een ander schaakspel. Sommigen zetten een toren op z'n kop, maar dit is helaas officieel niet toegestaan.

En passant

Dit is nog een andere bijzondere regel voor de pion. Stel je voor: er staat een zwarte pion op d7 en een witte op e5. Als de zwarte nu 2 stapjes naar voren gaat zodat die op d5 terechtkomt, staat hij direct naast de witte. In dit geval kan de witte pion de zwarte niet slaan op de gebruikelijke wijze, echter wel door het toepassen van de en passant-regel. Deze manier van slaan mag alleen direct nadat een pion op een vakje naast een pion van de tegenpartij wordt gezet. Als wit een zet wacht, is en passant-slaan dus niet meer mogelijk.

Startopstelling

Nu gaan we de stukken op het bord zetten. De torens komen in de hoeken. De witte torens op a1 en h1 en de zwarte op a8 en h8. Naast de torens komen de paarden. De witte op b1 en g1 en de zwarte op b8 en g8. Daarnaast staan de lopers. De witte op c1 en f1 en de zwarte op c8 en f8. Tot slot de dame en de koning. De vuistregel is: dame bekent kleur. Een witte dame dus op het witte veld (d1) en de zwarte op een zwart (d8). Het overgebleven veld is bestemd voor de koning, de witte op e1 en de zwarte op e8. Dan blijven de acht pionnen nog over. Die komen allemaal naast elkaar op de tweede en zevende rij te staan. De witte pionnen op de velden a2 tot en met h2 en de zwarte op de velden a7 tot en met h7.

Hieronder staat de startopstelling in een diagram. Heb je ze zo neergezet?

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h


Spelregels

Wit begint

Bij schaken begint degene met de witte stukken. Jij en je tegenstander moeten erom loten wie wit heeft en wie zwart. Hoe doe je dat? Neem een witte pion in je ene vuist en een zwarte pion in je andere. Je tegenstander mag niet weten waarin de witte pion zit. Laat je tegenstander een vuist kiezen.

Zetten

Je moet om de beurt spelen. Als je aan de beurt bent, moet je één stuk verplaatsen. Dat noem je 'een zet doen'. Je mag nooit een beurt overslaan. Hoe de stukken mogen bewegen, is al eerder verteld. Je moet wel hierop letten.

  • Er mag nooit meer dan 1 stuk op een veld staan.
  • Alleen een paard mag over een ander stuk springen.
  • Zorg dat je na je zet niet (meer) schaak staat.

Slaan

Als je slaat, pak je een stuk van je tegenstander van het bord en zet je jouw stuk ervoor in de plaats. Er zijn wel wat regels voor:

  • Je kunt alleen maar stukken van je tegenstander slaan;
  • Er mogen geen stukken tussen jouw stuk en het stuk dat je wilt gaan slaan staan (behalve als je met een paard slaat);
  • Het stuk dat geslagen heeft, komt op het veld van het stuk dat geslagen wordt (behalve bij de en-passant-regel hieronder);
  • Het geslagen stuk doet niet meer mee.

Niet verplicht

Slaan is bij het schaken nooit verplicht (in tegenstelling tot bijv. dammen). Je mág slaan als je kunt en wilt, maar het hoeft niet.

Schaak

Als de koning wordt aangevallen door een stuk van de tegenpartij, spreek je van 'schaak'. Als je schaak staat, ben je verplicht om het schaak op te heffen. Dat kan door de koning te verzetten, door er iets tussen te zetten, of door het stuk dat de koning aanvalt te slaan. Je tegenstander kan je waarschuwen als je schaak staat, door "SCHAAK!" te zeggen, maar dat hoeft niet.

Rokeren

De rokade is de enige zet waar je twee stukken tegelijk mag spelen. Een toren en de koning om precies te zijn. Deze bijzondere zet komt in bijna elke schaakpartij voor.

Rokeren doe je zo: zet de koning 2 velden opzij in richting van de toren, en dan springt de toren over de koning heen en gaat er aan de andere kant naast staan.

Er zijn twee soorten rokades: de korte rokade, die het vaakst voorkomt, en de lange rokade. In de onderstaande diagrammen staan ze aangegeven.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h
Zwart heeft torens en koning nog op de oorspronkelijke positie, wit heeft een korte rokade uitgevoerd
8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h
Zwart heeft torens en koning nog op de oorspronkelijke positie, wit heeft een lange rokade uitgevoerd
Lange rokade

Je mag alleen rokeren als:

  • - de koning en de toren waarmee je wilt rokeren nog niet bewogen hebben;
  • - de koning niet schaak staat of komt te staan;
  • - de koning geen veld passeert waarop hij schaak zou staan;
  • - er geen stukken tussen de koning en de toren staan.

N.B. Je mag rokeren als de koning eerder in het spel schaak heeft gestaan. De lange rokade wordt niet verhinderd door een vijandelijk stuk dat het veld direct naast de toren (dus b1 of b8) aanvalt.

Einde van het spel

Schaakmat

Het ouderwetse omgooien van de eigen koning als teken van overgave.

Als je koning schaak staat en er niks meer aan gedaan kan worden, is het mat. Je kunt niet naar een ander veld, je kunt de aanvallende stukken niet blokkeren en je kunt ze ook niet slaan. In onderstaand diagram zie je een stelling waar de zwarte koning mat staat.

8
7
6
5
4
3
2
1
a b c d e f g h

De koning wordt aangevallen door de witte dame. Zwart kan niet ontsnappen, want de koning kan alleen maar één veld naar links en dan staat hij nog steeds schaak. De andere velden zijn geblokkeerd door de twee zwarte pionnen. De dame kan ook niet worden geslagen en ze kan ook niet worden geblokkeerd. Zwart staat dus schaakmat en wit heeft gewonnen. Dit soort mat wordt wel "mat achter de paaltjes" genoemd, vanwege de pionnen.

Remise

Remise is een gelijkspel bij het schaken.

Er zijn vijf manieren om remise te maken.

  1. Als de spelers dat zo overeenkomen.
  2. Als er alleen nog maar twee koningen op het bord staan, of twee koningen met alleen een loper of een paard.
  3. Als de speler die aan zet is geen enkele zet meer kan doen, maar niet schaak staat. Die speler staat dan pat.
  4. Als zich in een spel driemaal exact dezelfde situatie voordoet op het bord, met dezelfde speler aan zet, of zich na de volgende zet kan voordoen. De speler die aan zet is moet dan wel de remise claimen, anders gaat de partij verder.
  5. Als er 50 zetten lang niks is geslagen en geen pion is verzet (zeldzaam). Ook hier geldt dat de remise moet worden geclaimd.

Schaaktermen

  • Aanval: als een stuk van de ene speler een stuk van de andere dreigt te slaan
  • Schaak: een aanval op de koning
  • Schaakmat: als het schaak niet kan worden opgeheven. De speler die schaakmat staat verliest de partij.
  • Pat: als een speler geen enkele zet kan doen maar niet schaak staat. Dan is het remise.


This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.