< Maatschappijleer

Thema 1: Sociale wetenschappen en benaderingswijzen

Fundering van de benaderingswijzen

Het vak maatschappijleer is gebaseerd op de sociale wetenschappen sociologie en politicologie. De inzichten om concepten en begrippen omtrent maatschappelijke vraagstukken in de klas toe te passen zijn vooral daaraan ontleend. Daarnaast maakt het vak maatschappijleer gebruik van andere (sociale) wetenschappen: culturele antropologie, rechtswetenschap, economie, sociale psychologie, communicatiewetenschappen, historische wetenschap, sociale geografie, filosofie. Kenmerkend voor maatschappijleer is het gebruik van vijf benaderingswijzen. Deze benaderingswijzen zijn een vertaling van begrippen, concepten en theorieën van de bovenstaande (sociale) wetenschappen.

Bron: Expertisecentrum maatschappijleer

Politiek-juridische benaderingswijze

1. Barrièremodel
Model van het hele politieke proces waarin conflicten centraal staan. Politiek is een opeenvolging van hindernissen.
2. Beleid
Plan waarin het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen in een bepaalde tijdsvolgorde centraal staat.
3. Beleidsprocesmodel
Het beleidsprocesmodel, ook wel fasenmodel genoemd, is een model van het hele beleidsproces waarin verschillende beleidsonderdelen onderscheiden worden (Hogwood en Peters). Belangrijke begrippen: agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering, beleidsevaluatie. (Woerdman)
4. Democratie
Regeringsvorm waarin (a) meerderheid beslist, (b) de rechten van minderheden gewaarborgd zijn en (c) de waarden vrijheid en gelijkheid in bepaalde mate gerespecteerd worden.
5. Gezag
Persoon of instantie die officieel de macht heeft.
6. Gezagstheorie
Webers ideeën over charismatisch leiderschap passen binnen zijn theorie van de legitimatie van gezag, waarbij hij gezag definieerde als de kans dat een bepaald bevel wordt gehoorzaamd. Weber onderscheidde drie typen van legitiem gezag: rationeel, traditioneel en charismatisch gezag. Duidelijke voorbeelden van de eerste twee typen zijn de formele bureaucratie respectievelijk het patriarchale gezag. Voorbeelden van charismatisch gezag zijn: de profeet, de oorlogsheld en de demagoog.
7. Invloed
Feitelijke machtsuitoefening
Wie invloed heeft op iemand kan niet direct iemands gedrag sturen maar wel iemands mening veranderen.
De hoofdredacteur van een grote krant of een belangrijke nieuwsrubriek heeft misschien niet zo heel veel directe macht maar kan wel de mening van heel veel mensen beïnvloeden. Aan die mogelijkheid, ontleent deze man of vrouw vervolgens veel macht.
8. Macht
De mogelijkheid het gedrag van anderen te beïnvloeden in een overeenstemming met de eigen doelen van de actor (Dahl).
Wie machtig is, kan het gedrag van mensen direct sturen
Shell is een gigantische multinational met heel veel geld, heel veel kennis en heel veel gehaaide advocaten. Maar Greenpeace wint de strijd om het afzinken van de Brent Spar.
9. Machtsmiddelen
De machtsbronnen die actoren uiteindelijk gebruiken om macht uit te oefenen (Woerdman).
Machtsmiddelen zijn bijvoorbeeld: aantal, geweld, aanzien en kennis.
Macht kan coërcitief, als dwang, remuneratief, als vergoeding of persuasief, als overreding (en in combinaties van die drie) worden aangewend, afhankelijk van de activa waarover een machthebber beschikt en het doel dat men wil bereiken. Coercitieve machtsmiddelen zijn bijvoorbeeld wapens, fysieke kracht, militaire en politionele organisatie. Remuneratieve (of utilitaire) machtsmiddelen zijn economische waarden, technische en administratieve bekwaamheden enzovoorts. Persuasieve machtsmiddelen zijn: symbolische manipulaties, argumenten, overredings- en propagandatechnieken (Raes, 2001).
10. Politieke actoren
Deelnemers aan het politieke proces, zoals politici, belangengroepen en individuele burgers.
11. Politieke besluitvorming
Welk MP komt op agenda, wordt een PP en welke definitie?
12. Recht
13. Rechtsstaat
Staat waarin zowel burgers als overheid aan bepaalde regels gebonden zijn.
14. Systeemtheorie
In de systeemtheorie speelt zowel de stabiliteit als het voortbestaan van het politieke systeem een cruciale rol. Volgens Easton ontstaat een stabiel politiek systeem door het bestaan van: poortwachters, diffuse steun en terugkoppeling (Woerdman).


Sociaal-economische benaderingswijze

1. Belangen

Waar men voordeel bij heeft.

2. Economische ordes (plan, gemengde en vrije markt)

3. Instituties
Een geheel van samenhangende gedragspatronen, die belangrijke functies vervullen.
Een samenhangend geheel van gesanctioneerde en als geldig erkende normen en procedures die op een bepaald terrein van de sociale activiteiten betrekking hebben (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Voorbeelden van sociale instituties zijn de huidige economie, de tegenwoordige staatsinrichting, het gezin, het taalgebruik.
4. Organisaties
Officieel aaneengesloten groep mensen met een bepaald gemeenschappelijk doel.
Doelgerichte coördinatie van activiteiten met behulp van regelgeving (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Een organisatie is een doelgerichte samenbundeling van kennis, vaardigheden en kracht tussen drie of meer personen die primair middelen en activiteiten aanwendt om te voorzien in de behoefte aan producten en/of diensten in haar omgeving.
Er zijn verschillende soorten organisaties, o.a.: bedrijven, met bedrijfseconomische doelen met als juridische vorm de vennootschap. Instellingen, met niet-economische doelen (sociaal, politiek, ecologisch) met als juridische vorm de vereniging of de stichting, of met een bestuursrechtelijk karakter. Criminele organisaties, die eveneens economische doelen hebben, maar zich onttrekken aan maatschappelijke controle.
5. Sociaal-economische status
Status: de rechten die aan een bepaalde sociale positie zijn verbonden.
Prestige, aanzien.
Inkomen en vermogen zijn meestal belangrijke elementen in iemands sociale status, beroep, kennissenkring, opleiding en afkomst
6. Sociale ongelijkheid
De ongelijke verdeling over personen en groepen van zaken die belangrijk worden geacht in een samenleving en de ongelijke waardering en behandeling van hen op basis van maatschappelijke positie en leefstijl. (Wikipedia)
7. Sociale structuur
Geheel van onderling samenhangende kenmerken van de sociale verhoudingen in een gegeven groep of samenleving die een zekere duurzaamheid bezitten en die als sterk bepalend voor het functioneren van de groep of samenleving en voor het gedrag van de leden ervan kunnen worden beschouwd (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Afhankelijk van het gehanteerde theoretische perspectief, wordt het begrip 'sociale structuur' verschillend gespecificeerd.


Sociaal-culturele benaderingswijze

1. Beeldvorming

Het geheel van voorstellingen dat leden van een groep hebben over uiterlijk, eigenschappen, zeden, gewoonten en opvattingen van een andere groep (Willems & Cottaar, 1989).
Beelden worden in de regel geuit in de vorm van meningen en (waarde)oordelen.
  • Willems, W., & Cottaar, A. van. (1989). Het beeld van Nederland. Schoten, België: Uitgeverij Westland.

2. Beïnvloeding

3. Cultuur

4. Gedragingen

5. Ideologieën

Stelsel van gedachten en ideeën met als doel de samenleving te verbeteren. Ook wel ‘afgerond wereldbeeld’

6. Intensivering

7. Normen

Verwacht gedrag.

8. Sociale orde

Betrekkingen tussen mensen binnen de maatschappij.

9. Symbolische orde

De wereld zoals ze in de taal verschijnt.

10. Tradities

Een traditie (Latijn: trádere, overleveren) is een gebruik of gewoonte die van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven. De functie hiervan is het in stand houden van de maatschappelijke stabiliteit. (Wikipedia)

11. Waarden

Die gegevenheden in het menselijk bestaan die we als belangrijk ervaren en waar we ons mee verbonden voelen.


Historisch-vergelijkende benaderingswijze

1. Continuïteit

Voortgang zonder onderbreking

2. Sleutelgebeurtenissen

Moment in de geschiedenis waar de (definitie)macht van de maatschappelijke problemen veranderen.

3. Sociale veranderingen
Veranderingen binnen een maatschappij over een langere periode. Met name binnen de sociale structuur.
Bijvoorbeeld door technologische ontwikkeling of economische factoren.

4. Tijdgebondenheid

Bepaald door en van toepassing op de tijd van ontstaan.


Geografisch-vergelijkende benaderingswijze

1. Europese context

Wat Europa betreft?

2. Internationalisering

Het proces van de toenemende intensiteit en reikwijdte van politieke, economische, sociale en culturele relaties tussen (‘inter’) naties. (Woerdman)

3. Mondiale context

Wat de hele wereld betreft?

4. Plaatsgebondenheid

Een lokaal gebeuren?


Sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden

1. Doelstelling

Een doel of doelstelling is een resultaat waar een persoon, organisatie of systeem naar streeft. (Wikipedia)

2. Empirische model

Model waarvan de structuur is afgeleid van de analyse van de relaties tussen de geobserveerde gegevens in plaats van kennis van de fysische, biologische of ecologische processen.

3. Hypothese

Een hypothese (veronderstelling) is in de wetenschap een stelling die (nog) niet bewezen is en dient als het beginpunt van een theorie, een verklaring of een afleiding. (Wikipedia)

4. Onderzoeksstrategieën

Methoden en technieken van onderzoek.

5. Operationaliseren

Omzetten van iets abstracts in meetbare kenmerken. (Encyclo.nl)

6. Probleemformulering

Het vertalen van een probleem (beschrijving) in een andere beschrijving, zodanig dat een probleemoplossende methode kan worden toegepast op de nieuwe beschrijving. (Encyclo.nl)

7. Theorie

Leer of regels die de basis vormen van een wetenschap, kunst of techniek, of: geheel van ideeën, regels en beginselen rond een bepaald thema. (Encyclo.nl)

8. Vraagstelling

Wijze waarop men een vraag of een probleem naar voren brengt. (woorden.org)


Thema 2: Politiek, rechtsstaat en democratisch burgerschap

Actoren en rechtsstatelijke principes

1. Actiegroepen

Richt zich op specifiek beleidsonderwerp.

2. Actoren
Eenheid van handelen (een individu of groep) (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Deelnemers aan het politieke proces. Zoals politici, belangengroep en individuele burgers.

3. Adviesorganen

Adviserend lichaam. Bijvoorbeeld een onderwijsraad, gezondheidsraad of raad van cultuur.

4. Algemeen belang

Het welzijn of de voorspoed van het volk als geheel.

5. Belangengroepen

Een groep individuen die gezamenlijk optreden om een gemeenschappelijk belang te behartigen.

6. Bureaucratie

Het uitvaardigen van regels volgens vaststaande procedures.

7. Coalitie

Samenwerking tussen verschillende politieke partijen in regering en bestuur.

8. Eerste kamer; senaat

Beoordeelt wetten en controleert regering.

9. Formateur/formatie

Proces van vormen of samenstellen.

10. Fractie/fractievoorzitter

Alle Kamerleden van dezelfde partij.

11. Gemeente

Gebied dat bestuurd wordt door een burgemeester, raad en wethouders

12. Grondwet

De belangrijkste Nederlandse wet. In de Grondwet zijn onder meer de bevoegdheden van koning, regering en parlement geregeld. Ook zijn in de Grondwet de belangrijkste rechten en plichten van de burgers vastgelegd.

13. Kabinet

De ministers en staatssecretarissen.

14. Kamerleden

Leden van Staten-Generaal.

15. Koning

Erfelijk en onschendbaar staatshoofd.

16. Legaliteitsbeginsel

Elk handelen van de overheid moet een rechtsgrond hebben.

17. Maatschappelijk middenveld

Geheel van maatschappelijke belangenorganisatie, met name vakbeweging.

18. Ministerraad

De ministers

19. Overheid/overheden

De algemeen erkende leiding van de staat.

20. Planbureaus

Het Centraal Planbureau, een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. Het Planbureau voor de Leefomgeving, een overheidsinstantie voor het maken van strategische beleidsanalyses. Het Sociaal en Cultureel Planbureau, een sociaalwetenschappelijk onderzoeksinstituut en belangrijk adviesorgaan van de regering.

21. Politieke partij

Een vereniging van mensen van mensen, die ongeveer dezelfde opvattingen hebben over hoe het land bestuurd moet worden.

22. Pressiegroepen

Een groep die het overheidsbeleid probeert te beïnvloeden zonder kandidaten te stellen voor de verkiezingen.

23. Provincie

Overheidslichaam dat bestuurszaken op provinciaal niveau behartigt. (Encyclo.nl)

24. Raad van State

Hoogste adviescollege van de staat dat adviseert over alle wetsontwerpen en algemene maatregelen van bestuur.

25. Rechtstaat

Staatsvorm waarin wordt bestuurd met wet- en regelgeving.

26. Regering

De koning(in) en ministers.

27. Soevereiniteit

Exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag.

28. Staatssecretaris

Lid van de uitvoerende macht dat belast is met bepaalde bevoegdheden die tot de uitvoerende macht behoren, maar die hij door delegatie en onder het toezicht van de bevoegde minister uitoefent.

29. Staten-generaal

Eerste en Tweede Kamer samen

30. Trias politica (machtenscheiding)

Zuivere theorie van machtenscheiding van Montesquieu, waarin de wetgevende functie van de staat opgedragen wordt aan de volksvertegenwoordiging, de uitvoerende functie aan de regering en rechtsprekende functie aan de onafhankelijke rechters.

31. Vierde,vijfde en zesde macht

Ambtenaren. Media. Adviseurs en lobbyisten.

Politiek, macht, invloed en ongelijkheid

1. Beleid

Gezaghebbende probleemoplossing

2. Democratie; Het volk bestuurt zichzelf

Regeringsvorm waarin (a) de meerderheid beslist (b) de rechten van de minderheid gewaarborgd zijn en (c) de waarden vrijheid en gelijkheid in een bepaalde mate gerespecteerd worden (Bonger). (Woerdman)

a. Directe democratie

Vorm van democratie waarin politieke besluiten direct door alle burgers genomen worden. (Woerdman)

b. Indirecte of representatieve democratie

In een representatieve democratie worden politieke besluiten door afgevaardigden van de burgers genomen. (Woerdman)

3. Dualisme, duaal stelsel, dualisering

Overheidsorganen zijn nevengeschikt, en dus niet aan elkaar ondergeschikt. (Woerdman)

4. Evenredige vertegenwoordiging

In dit stelsel krijgt elke partij een aantal zetels in het parlement dat overeenkomt met het aandeel van die partij in het totaal aantal geldige stemmen.

5. Gezag

Gelegitimeerde macht

6. Geweldsmonopolie

Systeem waarin uitsluitend de staat, door middel van de politie of het leger, het recht heeft om geweld toe te passen.

7. Legaliteitsbeginsel

Elk handelen van de overheid moet rechtsgrond hebben.

8. Machtsmiddelen

Netwerk, sociaal kapitaal, geld, geweld, dwang, etc.

9. Verkiezingen

Het uitbrengen van stemmen door kiezers op kandidaten voor gekozen organen

De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de burgers. Dit zijn dus directe verkiezingen.

De leden van de Eerste Kamer worden niet rechtstreeks gekozen door de burgers, maar door de leden van de Provinciale Staten. Dit zijn dus getrapte of indirecte verkiezingen.

Beleid: regels, effecten en dilemma’s

1. Agendering

Agendavorming is het proces waarbij problemen de aandacht van het publiek of de beleidsbepalers krijgen. Problemen die de aandacht van het publiek hebben, worden tot de publieke agenda gerekend. Problemen die de aandacht van de beleidsbepalers hebben, behoren tot de officiële agenda.

2. Barrièremodel

Model van het hele politieke proces waarin conflicten centraal staan. Politiek is een opeenvolging van hindernissen (Bachrach en Baratz). Belangrijk begrip: barrière. (Woerdman)

3. Beleidsprocesmodel

Model van het hele beleidsproces waarin verschillende beleidsonderdelen onderscheiden worden.

4. Beleidsvoorbereiding

Onderdeel van het beleidsproces waarbij informatie wordt verzameld en geanalyseerd om tot een advies te komen over het te voeren beleid.

5. Beleidsvorming

Beleidsvorming is het toneel van zowel conflict als compromis, waarbij actoren competentie en macht gebruiken om hun belangen en waarden na te streven. (Woerdman)

6. Beleidsuitvoering

Onderdeel van het beleidsproces waarin besluiten worden uitgevoerd.

7. Besluitvorming

Beleidsbepaling is het nemen van besluiten. Het staat gelijk aan besluitvorming. (Woerdman)

8. Codificatie

Codificatie, letterlijk 'het maken van een boek', is op schrift gesteld recht, waaraan de overheid uitsluitende gelding of exclusieve werking verleent. Door deze exclusiviteit verkrijgt de codificatie tevens de pretentie van volledigheid. Codificatie kan betrekking hebben op een bepaald rechtsgebied, bijvoorbeeld het privaatrecht. De term is afkomstig van Jeremy Bentham (1748-1832).

9. Incrementeel

Geleidelijk verder gaand. (Wiktionary) Incrementele besluitvorming: Overbelaste bestuurders proberen een probleem kwijt te raken door, in een situatie van onvolledige informatie, een beschikbaar middel te kiezen dat niet te veel van het huidige beleid afwijkt (Lindblom). (Woerdman)

10. Politieke systeemmodel

Model van het hele politieke proces waarin stabiliteit van het politieke systeem centraal staat (Easton). Belangrijke begrippen: steun, invoer, conversie, uitvoer en terugkoppeling. (Woerdman)

11. Synoptisch

Bij het synoptische besluitvorming kiezen rationele beleidsbepalers het beste middel voor een vastgesteld doel in een situatie van volledige informatie. (Woerdman)

12. Terugkoppeling

Terugkoppeling is de laatste stap in het politieke systeemmodel. De burgers vormen een oordeel over de uitgevoerde besluiten en presenteren de overheid nieuwe wensen. (Woerdman)

Sociale orde en cultuur

1. Constitutionele monarchie

Staatsvorm waarin de koning(in) als staatshoofd aan grondwettelijke regels gebonden is. (Woerdman)

2. Corporatisme

Harmonieuze verhoudingen tussen werkgevers en werknemers in een totalitaire staat. (Woerdman) Economische leer, die probeert een gulden middenweg te zijn tussen het marxisme en het kapitalisme en verwant is aan het solidarisme. (http://www.juridischwoordenboek.nl/)

3. Democratische rechtsstaat

Nederland is een democratische rechtsstaat. Democratisch, omdat de burgers kiezen wie het land regeert. Een rechtsstaat, omdat iedereen zich aan het Nederlandse recht moet houden, zowel de burgers als de overheid. (http://www.rechtspraak.nl)

4. Dictatuur

5. Gedecentraliseerde eenheidsstaat

Staat waarin het gezag van de staat als geheel onder één centrale overheid valt (eenheidsstaat) en een deel van het overheidsbeleid door lagere overheidsorganen wordt uitgeoefend (gedecentraliseerde staat). (Woerdman)

6. Parlementaire democratie

Een representatieve democratie waarbij de burgers via gekozen vertegenwoordigers in het parlement, de wetgevende macht, invloed hebben op het beleid. (Wikipedia)

7. Regering

De Koning(in) en ministers

8. Staten-Generaal

Sinds 1814 de volksvertegenwoordiging, ofwel het parlement, van Nederland. Bij de Grondwet van 1815 werd een tweekamerstelsel ingevoerd, en sindsdien bestaan de Staten-Generaal uit de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. (Wikipedia)

Ideologieën en visies

1. Anarchisme

Anarchisme is een variant binnen het socialisme. (Woerdman) Anarchisme is het streven naar een situatie of samenleving waarin mensen zonder een hogere macht of autoriteit leven (anarchie).

2. Christendemocratie

Een politieke stroming die zich baseert op de Bijbel en de christelijke traditie. Samen met de liberaal-democratie en de sociaaldemocratie behoort de christendemocratie in veel Europese landen het tot de voornaamste politieke richtingen. (Wikipedia)

3. Communisme

Verzamelnaam van theorieën die een klasseloze samenleving beogen door tijdelijke overname van de staat door (vertegenwoordigers van) het proletariaat.

4. Confessionalisme

De ideologie die stelt dat religie als principe binnen de politiek ten uitvoer gebracht dient te worden. Voorbeelden van Nederlandse confessionele partijen die zich beroepen op de waarden van een religie zijn: het CDA, de ChristenUnie en de SGP. (wikipedia.nl)

5. Conservatisme

Politieke stroming die streeft naar het behoud van traditie en normen en waarden.

6. Ecologisme

Verzameling ideologieën die de wederzijdse afhankelijkheid van de mens en zijn omgeving benadrukt.

7. Fascisme
Het fascisme kent verschillende varianten, maar deze hebben de volgende uitgangspunten gemeen: de totalitaire staat; verwerping van democratie; verheerlijking van geweld. (Woerdman, 2009)
In het fascisme moet een onderscheid gemaakt worden tussen het Italiaanse fascisme van Mussolini en het Duitse nationaal-socialisme (Woerdman, 2009).
Fascisme in strikte zin is Italiaans en omvat niet het Duitse nationaalsocialisme, dat een andere maatschappijopvatting met minder corporatisme maar meer racisme heeft. Toch duidt men beide stromingen - het nationaalsocialisme en het eigenlijke fascisme - vaak aan met de overkoepelende term "fascisme".


8. Ideologie

Een samenhangend geheel van voorstellingen en beginselen waarmee een persoon of groepering zijn positie en beleid bepaalt en rechtvaardigt. (Woerdman)

9. Liberalisme

Verzameling ideologieën waarin individuele rechten en individuele (economische) vrijheid centraal staan. (Woerdman)

10. Links/rechts in de politiek

Links wordt geassocieerd met progressief en veranderingsgezind. Rechts met conservatief en behoudend. (Woerdman)

Over het precieze ontstaan van termen links en rechts bestaan verschillende verklaringen, hoewel er overeenstemming is dat het ontstaan voortkomt uit de tijd van de Franse Revolutie waarbij in de Franse Staten-Generaal een ruimtelijke opdeling ontstond waarbij voorstanders van het behoud van de oude machtsverhoudingen zich aan de rechterzijde bevonden en de tegenstanders links.

11. Politieke stromingen

Een politieke stroming een geheel van wensen en opvattingen die mensen hebben over de manier waarop ze hun toekomst gezamenlijk vorm willen geven’. (Woerdman)

Groepen mensen met ongeveer dezelfde opvatting over hoe het land bestuurd zou moeten worden. (staatsinrichting.nl)

12. Populisme

Strikt gesproken verwijst populisme naar een beroep op ‘het volk’, gericht tegen zowel de bestaande machtsstructuur als tegen de waarden van de politieke elite. (Woerdman)

13. Pragmatisme

Het pragmatisme is een filosofische stroming gekenmerkt door de focus op het verbinden van de praktijk met de theorie, die volgens het pragmatisme niet los van elkaar staan. Het bekendst is wellicht hun pragmatische theorie van de waarheid die stelt dat een opvatting waar is als het in de praktijk werkt. (Wikipedia)

14. Progressief-conservatief

Progressief houdt in: sociaal culturele vrijheid en beperking van economische vrijheid. Conservatief houdt in: economische vrijheid en een beperking van morele vrijheid. (Woerdman)

15. Sociaaldemocratie

Sociaaldemocratie is de aanduiding voor een politieke beweging die op democratische wijze binnen de bestaande maatschappelijke of politieke orde een sociale wetgeving of een geleidelijke hervorming op grond van min of meer egalitaire beginselen voorstaat. Sociaaldemocraten zijn aanhangers van deze beweging, die van oorsprong een gematigde vorm van socialisme is. (Wikipedia)

16. Socialisme

De verschillen tussen de varianten van het socialisme zijn groot. Toch hebben al deze ideologieën de volgende uitgangspunten gemeenschappelijk: economische gelijkheid en kritiek op de vrijemarkteconomie. (Woerdman)

Socialisme is een politieke maatschappijvorm gebaseerd op gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit, of de verzamelnaam voor een verscheidenheid aan politieke en ideologische stromingen die naar een dergelijke maatschappij streven. (Wikipedia)

Maatschappelijke verandering en internationale vergelijking

1. Confederalisme

Een confederatie of statenbond is een samenwerking van onafhankelijke staten of (deel)staten die samen een staat vormen. (Wikipedia)

2. Decentralisatie

Decentralisatie betekent letterlijk 'ont-centraliseren'. Hiermee wordt vooral bedoeld het ongedaan maken van eerdere centralisaties. (Wikipedia)

3. Deconfessionalisering

Deconfessionalisering betekent dat steeds meer mensen hun religieuze uitgangspunten loslaten. (Woerdman)

4. Democratisering

Democratisering is het vergroten van inspraak en medezeggenschap in een organisatie, meer specifiek in het bestuur van een overheid. (Wikipedia)

5. Dictatuur

Een dictatuur is een regeringsvorm waarin absolute macht doorgaans bij één persoon (een dictator) of bij een kleine groep mensen (bijvoorbeeld een politieke partij, junta of familie) berust. (Wikipedia)

6. EU

7. Federalisme

8. Natie

Een natie is een historisch gegroeide gemeenschap van mensen. (Wikipedia)

9. Ontzuiling/verzuiling

Ontzuiling is het wegvallen van naast elkaar bestaande structuren in een samenleving die duidelijk getekend zijn door verschillende levensbeschouwelijke groepen binnen die samenleving. Verzuiling is de verdeling van een samenleving in groepen op levensbeschouwelijke of sociaal-economische basis, waarbij de groepen in bepaalde mate van elkaar zijn afgeschermd. (Wikipedia)

10. Parlementair stelsel

Het parlementaire systeem of parlementair stelsel is een regeringsvorm waarbij de uitvoerende macht verantwoording schuldig is aan het parlement.

11. Presidentieel stelsel

Het presidentieel systeem of congressioneel systeem is een regeringsvorm waarbij de uitvoerende-, wetgevende- en rechtsprekende macht strikt gescheiden zijn. (Wikipedia)

12. Republiek

13. VN
De Verenigde Naties zijn de belangrijkste internationale organisatie in de wereld. Bijna alle landen zijn er lid van. Tijdens een crisis hoopt men dat de VN de vrede kan bewaren. De VN streeft naar samenwerking en stabiliteit, maar is vaak ook middelpunt van discussie.
De VN houdt zich bezig met vrede en veiligheid (vredesoperaties, vredesonderhandelingen, ontwapening, ondersteuning bij democratische verkiezingen, dekolonisatie), economische en sociale ontwikkeling (drugs, criminaliteit), economische ontwikkeling, ontwikkeling van ontwikkelingslanden, deels mensenrechten), mensenrechten (Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, Joegoslavië- en Rwanda-tribunaal, Vrouwenverdrag, Kinderrechtenverdrag, Verdrag voor mensen met een beperking), humanitaire zaken (vluchtelingenwerk, landmijnen, kernramp van Tsjernobyl, voorkoming van rampen) en internationaal recht (verslagen, internationale conflicten, Internationaal Gerechtshof, zee- en oceaanconventies).

Thema 3: Massamedia en –communicatie

Actoren en rechtsstatelijke principes

1. Duaal bestel
commerciële zenders en publieke omroep naast elkaar in één bestel.
2. Gedrukte media
Kranten, tijdschriften.
3. Media
de middelen die gebruikt worden om met grote delen van de bevolking in contact te treden. Ze worden ook wel massamedia genoemd.
4. Omroepen, commerciële, publieke
Vanuit een centraal punt verspreiden van berichten in beeld en geluid.
5. Ministerie van OCW
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
6. Vierde macht
Media
7. Vrijheid van meningsuiting
Dat je kunt zeggen wat je wilt zonder hiervoor te worden vervolgd.
8. Vrijheid van drukpers
Dat je kunt schrijven wat je wilt zonder hiervoor vervolgd te worden.


Macht,invloed en ongelijkheid

1. Censuur
controle op verboden dingen in publicaties of films en die weghalen.
2. Hoor- en wederhoor
als iemand beschuldigd wordt, er geluisterd moet worden naar wat de beschuldigde erop heeft te zeggen, voor er over hem geoordeeld wordt.
3. Indoctrinatie
Een vorm van manipulatie.
Dwang om bepaalde opvattingen te hebben.
Wanneer mensen langdurig, systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen krijgen opgedrongen met de bedoeling dat zij deze opvattingen kritiekloos overnemen (Thema's Maatschappijleer).
Dit komt voor in dictaturen als Noord-Korea en Iran. Er is geen sprake van vrije media en de regering bepaald wat mensen te horen krijgen.
4. Kijkcijfers
een statistische bepaling van het aantal kijkers en hun waardering van een bepaald televisieprogramma.
5. Manipulatie
opzettelijke verandering of beïnvloeding (vaak met slechte bedoelingen).


Beleid: regels, effecten en dilemma’s

1. Mediawet
Regels voor omroepen en programma’s.
2. Omroepwet
wet die het Nederlandse publieke omroepbestel toegankelijker maakte voor nieuwe omroepenorganisaties.
3. Pluriformiteit
Variatie in doorgegeven televisiezenders. Dit om te zorgen dat er voor iedere doelgroep een interessant programma-aanbod.
4. Redactiestatuut
geldt als referentiekader voor de vastlegging van de positie van hoofdredactie en redactie binnen de geschreven media.
5. Verschoningsrecht
het recht van een getuige om niet door de rechter gehoord te worden.


Economische verhoudingen en sociaal-economische ongelijkheid

1. Infotainment
informatie die primair tot doel heeft het beoogde publiek te vermaken.
2. Marktsegmentering
de verschillende onderdelen (segmenten) waarin een markt onderverdeeld kan worden.
3. Persconcentratie
diverse media bij elkaar in één bedrijf.


Cultuur, beïnvloeding, beeldvorming en visies

1. Agendasettingtheorie
Geen directe invloed op de meningen van mensen maar bepalen de media wel wat mensen belangrijk vinden en waar ze over praten.
2. Boodschap
wat je meedeelt.
3. Communicatie, direct, indirect
Het overbrengen en ontvangen van een boodschap.
4. Cultivatietheorie
Mensen die veel naar bepaalde soorten programma’s kijken, beïnvloed worden in het beeld dat zij van de werkelijkheid hebben.
5. Framing, framingtheorie
De journalistiek belicht een onderwerp op een bepaalde manier, waardoor mensen erover gaan nadenken en het praten wordt gestuurd.
6. Functies van de massamedia
a. Controlefunctie
b. Waakhondfunctie
c. Commentaarfunctie
d. Informatiefunctie
e. Educatiefunctie
f. Recreatieve functie
7. Injectienaaldtheorie
de media hebben een passief, kritiekloos publiek dat als een spons alle informatie in zich opneemt.
8. Massacommunicatie
communicatietechniek, waarbij grote aantallen ruimtelijk verspreide mensen-nagenoeg-gelijktijdig boodschappen ontvangen
9. Mediahype
een buitengewone aandacht voor een bepaald onderwerp in de media.
10. Medialogica
deelnemers aan het debat in het publieke domein richten zich naar de nieuwswaardigheidseisen (gedeelde opvattingen, vanzelfsprekendheden en mogelijkheden) die journalisten en programmamakers hanteren bij de interpretatie en presentatie van de actualiteit.
11. Non-verbale communicatie
Communicatie door middel van iets anders dan praten.
12. Objectiviteit
op de feiten gericht zijn.
13. Ontvanger
Bij een persoon is de ontvanger de persoon die in een gesprek aan het luisteren is. De ontvanger kan voortdurend verwisselen van ontvangen of zenden, waarbij hij/zij een zender wordt.
14. Priming
het sneller herkennen van, of reageren op, een bepaalde stimulus als men deze eerder heeft waargenomen.
15. Reductiethese
deze theorie gaat ervan uit dat kijken naar geweld de emotie kan doen afnemen.
16. Referentiekader
Alles wat je bezit aan kennis, ervaring, normen, waarden en gewoonten. Je referentiekader is als het ware de 'bril' die informatie filtert (Thema's Maatschappijleer).
Alle regels, normen en waardes die, vaak onbewust, bepalen hoe je iets beoordeelt.
Je weet wat je weet, maar iedereen weet dat er meer zaken zijn die je niet weet dan dat je wel weet.
17. Ruis
communicatiestoornis. De ontvanger begrijpt niet wat de zender bedoelt. 
18. Selectieve perceptie
dat je keuzes maakt bij het waarnemen van zaken.
19. Theorie van de zwijgspiraal
De media hebben heel veel invloed op de meningen die mensen hebben doordat de media een beeld geven van de heersende opvattingen waaraan mensen zich uit angst voor sociale isolatie zouden conformeren.
De 'zwijgspiraaltheorie' is een theorie uit de communicatiewetenschappen, ontwikkeld door de Duitse wetenschapster Elisabeth Noelle-Neumann. Deze theorie gaat uit van de grote macht van de media, die afwijkende meningen ontmoedigt en laat uitsterven in een zwijgspiraal (zie ook Wikipedia).
20. Uses and gratifications-theorie
De invloed is beperkt en afhankelijk van de behoefte die mensen hebben of de doelen die ze nastreven.
21. Zender
De persoon die een boodschap aan de ander overdraagt wordt de zender genoemd (zie ook Wikipedia).


Maatschappelijke verandering en internationale vergelijking

1. Commercialisering
onder invloed komen van mensen of bedrijven die winst maken het belangrijkste vinden.
2. Digitalisering
Het omzetten van gegevens naar een digitale vorm voor gebruik op een computer.
3. Informatisering
Het inzetten van middelen uit de informatie- en communicatietechniek (ICT) voor uitvoering van processen.
4. Internationaal recht
de regels die binnen een nationaal rechtsbestel moeten worden toegepast om te kunnen bepalen welk recht van toepassing is op een (privaatrechtelijke) aangelegenheid waarbij personen van meerdere nationaliteiten betrokken zijn.
5. Mediaconcentratie
Indien een ondernemer meerdere media binnen één en dezelfde sector exploiteert bijvoorbeeld, meerdere kranten uitgeeft, dan wordt gesproken over horizontale concentratie. Indien binnen één en dezelfde onderneming de onderscheiden stadia van het productieproces doorlopen worden dan spreekt men van verticale concentratie.
6. Ontzuiling
Het afnemen en op veel gebieden zelfs verdwijnen van de invloed van de zuilen in de Nederlandse samenleving.
7. Vertrossing
zie vervlakking; TROS als eerste niet gebonden aan een traditionele achterban en haar uitgesproken streven naar een groot marktaandeel.
8. Vervlakking
De tendens om meer programma’s uit te zenden die een groot publiek zullen aanspreken, programma’s die vooral gericht zijn op amusement en verstrooiing.
9. Verzuiling
samenleving met aparte, nauwelijks samenwerkende groeperingen.


Thema 4: Criminaliteit en veiligheid

Actoren en rechtsstatelijke principes

1. Gerechtshof
Gerechtelijke instantie dat het hoger beroep tegen een beschikking of vonnis van een rechtbank behandelt. Er zijn 5 gerechtshoven in Nederland. Art. 60 wet RO en 71 Rv.
2. Griffier
Een griffier is een ander woord voor secretaris. Griffiers komen voor bij de rechterlijke macht en bij de volksvertegenwoordiging in het openbaar bestuur. In gemeenten en provincies staat de griffier, de eerste juridische beleidsadviseur van de raad, aan het hoofd van de griffie.
3. Hoge Raad
De Hoge Raad der Nederlanden (kortweg Hoge Raad of HR) is de hoogste rechtsprekende instantie in Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op civielrechtelijk, strafrechtelijk en belastingrechtelijk gebied. De Hoge Raad zetelt in Den Haag en is belast met het toezicht op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling van het Nederlandse recht. Een rechter van de Hoge Raad wordt, ongeacht of het nu gaat om een man of vrouw, een raadsheer genoemd.
4. Meervoudige kamer
Bij rechtbanken en gerechtshoven in Nederland kent men enkelvoudige en meervoudige kamers. Bij een enkelvoudige kamer wordt recht gesproken door een enkele rechter, een meervoudige kamer bestaat uit ten minste drie rechters.
5. Officier van Justitie OvJ
Een officier van justitie (afk. OvJ) is in Nederland een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie (OM), vergelijkbaar met de procureur des Konings in België. Het Openbaar Ministerie is de organisatie die verantwoordelijk is voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Nederland heeft ruim 800 officieren van justitie, volgens de voormalig voorzitter van het College van procureurs-generaal, Harm Nanne Brouwer op 22 november 2009 in het programma Buitenhof.
6. OM Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (OM) of parket vormt in het strafrecht samen met de rechters de rechterlijke macht in Nederland. Anders dan de naam suggereert is het Openbaar Ministerie geen ministerie. Het valt onder het ministerie van Veiligheid en Justitie. Samen met de rechters vormt het Openbaar Ministerie de rechterlijke macht - zo staat het in de Wet op de rechterlijke organisatie.
7. Politie
De politie is de uitvoerende macht in een rechtsstaat. Het is een overheidsdienst belast met: de handhaving van openbare orde en veiligheid, het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, directe hulpverlening en het uitvoeren van arrestaties (zie ook: Sterke arm).
8. Politierechter
De politierechter is een alleen rechtsprekende rechter (in vaktaal: een ‘unex judex') die minder ernstige strafzaken behandeld. Dit kunnen overigens wel misdrijven zijn.
9. Rechter
Een rechter is iemand die rechtspreekt. Meestal wordt met het woord rechter een magistraat van de rechterlijke macht bedoeld. De rechter is wettelijk verplicht een oordeel uit te spreken over een concreet geschil, dat hem voorgelegd wordt.
10. Rechter-commissaris / R-C
Een rechter-commissaris is een rechter met speciale bevoegdheden die overigens totaal verschillend zijn in Nederland en België.
11. Rechterlijke macht
De rechterlijke macht is in een rechtsstaat de macht waaraan de rechtspraak is opgedragen. De andere machten zijn de wetgevende macht en de uitvoerende macht. Een van de kenmerken van een rechtsstaat is een scheiding tussen de drie machten. Dit is om onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
12. Reclassering
Reclasseren is het teruggeven van een plaats in de maatschappij. Reclasseringsbemoeienis is een combinatie van motiveren, stimuleren van en controle op de delictpleger. Centraal staat daarbij gedragsverandering van de delictpleger zodat deze delictvrij kan deelnemen aan de maatschappij.


Macht, invloed en ongelijkheid

1. Rechtsgelijkheid
Grondrecht dat bepaalt dat gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld en ongelijke verschillend naar de mate van het verschil. Art. 1 Grondwet.
2. Staatsrecht
Het staatsrecht, grondwettelijk of constitutioneel recht is het recht inzake de staat als organisatorisch verband. Het heeft betrekking op de organen van de staat, op de instelling ervan, hun bevoegdheden, hun verhouding tot elkaar en die tot de burgers.
Het staatsrecht is een onderdeel van het publiekrecht.


Beleid: regels, effecten en dilemma’s

1. Beschikking
Bestuursorganen moeten beslissingen maken om hun taken goed uit te voeren. Een beslissing van een bestuursorgaan heet een besluit. Een besluit dat individueel of concreet is, heet een beschikking.
2. Bijkomende straf
Bijkomende straffen kunnen samen met hoofdstraffen, met andere bijkomende straffen en zelfstandig worden opgelegd. Bijv. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, ontzetting uit bepaalde rechten (28 v. en 31 WvSr) en verbeurdverklaring (33 v. WvSr). Bijkomende straffen treffen de veroordeelde in een goed, dat hij zich onwaardig heeft getoond. Zo kan een persoon bij een veroordeling wegens een ambtsmisdrijf door de rechter uit dat ambt worden ontzet. Art. 9 WvSr en 106 WvSr.
3. Cassatie / in cassatie gaan
Cassatie is een begrip uit de rechtspraak. "In cassatie gaan" betekent dat men beroep aantekent bij het hoogste rechtsprekend orgaan van het land tegen een uitspraak van een lagere rechter. Dit hoogste rechtsprekend orgaan houdt dan enkel rekening met de wijze waarop de lagere rechter de wet heeft toegepast. Een cassatierechter treedt dus niet in beoordeling van de feiten zelf.
4. Dood door schuld
Volgens de wet is iemand, aan wie de dood van een ander te wijten is, strafbaar met dood door schuld. Dit houdt dus in dat er iemand is overleden door een handeling (of nalaten) van de veroordeelde, terwijl de veroordeelde dat te verwijten valt. Dit kan zijn doordat hij onvoorzichtig of roekeloos is geweest.
5. Eigenrichting
wanneer iemand die meent een recht te hebben, zelf eigenhandig maatregelen neemt om dit recht te verkrijgen. Het recht in eigen handen nemen zonder bijvoorbeeld de uitkomst van een proces af te wachten. Eigenrichting is tevens een ondermijning van de rechtsstaat en staat tegenover het burgerlijk procesrecht dat juist regels bevat om eigenrichting te voorkomen.
6. Gedoogbeleid
Gedoogbeleid is het beleid van een bestuursorgaan om overtredingen van een bepaalde wet niet te vervolgen. Men ziet af van het toepassen van handhavingsmiddelen. Gedoogbeleid kan het gevolg zijn van het onvermogen van handhavende instanties om bepaalde wetten te handhaven, maar kan ook een bewuste keus zijn als een wet of de handhaving ervan als niet zinvol wordt gezien, terwijl een wijziging of intrekking van de betreffende wet politiek te gevoelig ligt.
7. Hechtenis
Hechtenis is detentie maar anders dan gevangenisstraf. Hechtenis kan verschillende vormen hebben. Een ervan is het tijdelijk vastzitten wanneer iemand wordt verdacht van een misdrijf, wat bekendstaat als voorlopige hechtenis. Een andere vorm is de vervangende hechtenis die kan volgen wanneer men een taakstraf niet, of niet behoorlijk uitvoert dan wel een door de rechter opgelegde strafrechtelijke boete of schadevergoedingsmaatregel niet, of niet volledig betaalt. Bij arrestatie op verzoek van een ander land, ten behoeve van uitlevering, kan in de tussentijd uitleveringsdetentie plaatsvinden. Ten slotte is er de hechtenis als straf voor overtredingen.
8. Hoger beroep
Wie het niet eens is met een uitspraak of beslissing van een rechter kan in hoger beroep. Dat betekent dat de rechters van een gerechtshof of bijzonder college opnieuw de zaak bekijken en uitspraak doen.
9. Hoofdstraf
De hoofdstraffen zijn de belangrijkste straffen in Nederland. Het zijn tevens de bekendste vormen van straf. Er zijn vier hoofdstraffen: de gevangenisstraf, de hechtenis, de taakstraf en de geldboete.
10. Jeugdstrafrecht / Kinderstrafrecht
Jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud die in Nederland in aanraking komen met politie en justitie vallen onder de regels van het jeugdstrafrecht.
11. Jurisprudentie
Onder jurisprudentie (Latijn: iuris prudentia, door de bezigheden van prudentes ‘adviseurs, experts’) wordt in het algemeen verstaan het geheel van uitspraken van rechters. De term kan echter ook refereren aan de filosofie, wetenschap en toepassing van recht, maar dit concept is meestal bekend als rechtsgeleerdheid of rechtswetenschap.
12. Juryrechtspraak
In de rechtspraak is een jury een groep burgers die de schuldvraag van een verdachte beoordeelt. Nederland en Duitsland kennen in tegenstelling tot veel andere Europese landen geen juryrechtspraak meer.
13. Legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel (in het strafrecht ook bekend als het nulla poena-beginsel) houdt in dat overheidshandelen gebaseerd moet zijn op een vooraf aanwezige wettelijke bepaling. Het voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht regels kan opleggen. Het beginsel wordt beschouwd als een essentieel onderdeel van de democratie en de rechtsstaat.[1] De invulling van het legaliteitsbeginsel verschilt per rechtsgebied, zo kan er een onderscheid worden gemaakt tussen het staatsrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke legaliteitsbeginsel.

14. Maatregelen

15. Maximumstraf
Elk delict heeft een eigen maximumstraf en een eigen maximumboete. Daar mag de rechter niet overheen gaan, maar daarbinnen heeft hij veel vrijheid om de straf te bepalen.
16. Misdrijf
In het Nederlandse strafrecht is een misdrijf net als een overtreding een strafbaar feit. Overtredingen zijn over het algemeen minder ernstig dan misdrijven, maar op de zwaarste overtredingen staat een hogere straf dan op de lichtste misdrijven.
17. Noodweer
Als je slachtoffer dreigt te worden van een misdrijf, mag je jezelf, anderen en je bezittingen verdedigen. Daarbij kan het gebeuren dat degene die zich verdedigt, iets doet dat in principe strafbaar is. Hij of zij kan dan voor de rechter een beroep doen op ‘noodweer’. Als de rechter dat beroep terecht vindt, legt hij geen straf op. De rechter kijkt daarbij of het noodweer in verhouding stond tot de dreiging (‘proportionaliteit’) en of degene die bedreigd werd, ook iets anders had kunnen doen (‘subsidiariteit’).
18. Ontslag van rechtsvervolging
Wanneer de rechter van mening is dat de verdachte het ten laste gelegde wel heeft gedaan maar dat de verdachte of het feit niet strafbaar is wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
19. Onvoorwaardelijke straf
Een onvoorwaardelijke straf is een straf die daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Een voorwaardelijke straf daarentegen wordt pas uitgevoerd als de veroordeelde zich niet aan bepaalde voorwaarden houdt.Binnen de proeftijd mag hij zich niet opnieuw schuldig maken aan een strafbaar feit, anders kan hij de voorwaardelijke straf alsnog opgelegd krijgen.
20. Opportuniteitsbeginsel
Het opportuniteitsbeginsel heeft het uitgangspunt dat een officier van justitie zelf beslist of een strafbaar feit vervolgd wordt. Als hij beslist om niet te vervolgen, kan een belanghebbende daarover een klacht indienen bij het gerechtshof met het verzoek alsnog opdracht te geven tot vervolging.
21. Overtreding
Een overtreding is in het strafrecht een relatief licht strafbaar feit. Iemand die een overtreding begaat, kan hiervoor bestraft worden. In het Nederlands strafrecht staat een overtreding in tegenstelling tot een misdrijf, wat een zwaarder strafbaar feit is.
22. Pakkans
Kans om gepakt te worden na het plegen van een strafbaar feit.
23. Preventie, generaal/specifiek
generale preventie: potentiële wetsovertreders afschrikken. Bijv. door hoge straffen Art 57 mdw.
speciale preventie: individuele overtredingen bestraffen, teneinde herhaling te voorkomen.
24. Proces-verbaal
Een proces-verbaal is de akte waarmee een overheidsambtenaar (bijvoorbeeld politie of een andere opsporingsambtenaar) verslag uitbrengt, zoals constateringen van feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld het tijdstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of ongeluk), de schriftelijke weergave van verklaringen (bijvoorbeeld van getuigen en verdachten) in zijn aanwezigheid, zijn verrichtingen, en de persoonsgegevens van betrokkenen en getuigen. Een ingevulde combibon bevat een "mini-proces-verbaal".
25. Proeftijd
Binnen het strafrecht wordt met proeftijd de periode aangegeven waarin een door de rechter opgelegde voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd als de veroordeelde opnieuw in de fout gaat, of zich niet aan door de rechter bepaalde voorwaarden houdt. Als de veroordeelde zich binnen die periode dus correct gedraagt komt de voorwaardelijke straf dus te vervallen.
26. Publiekrecht
Het publiekrecht geeft regels ten aanzien van de verhouding tussen de burger en de overheid. Ook handelt dit over de verhouding tussen overheidsinstanties onderling. Dit is tevens het onderscheid met het andere grote rechtsgebied, het privaatrecht.
27. Rechtvaardigingsgrond
Rechtvaardigingsgrond, in het Belgisch en Nederlands strafrecht, is die omstandigheid waardoor een gedraging, die normaal gesproken een strafbaar feit zou hebben ingehouden, haar wederrechtelijk karakter verliest.
De gedraging is dan niet langer in strijd met de wet en aldus is er geen sprake van een strafbaar feit.
28. Recidive / recidivist / recidivisme
Recidive betekent letterlijk herhaling. De term recidive wordt hoofdzakelijk gebruikt waar het gaat om strafbare feiten ofwel: gaan mensen die ooit veroordeeld zijn opnieuw in de fout? Recidivecijfers geven aan in welke mate mensen na een veroordeling in herhaling vallen.
29. Repressie / repressief beleid
De overheid kan de criminaliteit op verschillende manieren aanpakken. Door repressief beleid (wanneer het al gebeurd is) en preventief beleid (het voorkomen van criminaliteit) preventief beleid wordt het meest gebruikt. Als dat niet lukt is er de strafrechtspraak. Bij de aanpak van zware criminaliteit ligt de nadruk juist op het repressieve beleid, door zware straffen, meer cellen enz..
30. Schikking
Een schikking is een afspraak tussen twee partijen om af te zien van een rechtszaak. Een schikking is vaak goedkoper en duurt ook minder lang. Bijkomend voordeel is dat het rechtssysteem wordt ontlast.
31. Schulduitsluitingsgrond
Een schulduitsluitingsgrond is in het recht een grond waardoor de schuld aan een bepaalde feitelijke handeling ontbreekt. De schulduitsluitingsgrond komt zowel voor in het strafrecht als in het burgerlijk recht.
32. Seponeren
Het kan gebeuren dat de officier van justitie besluit niet te vervolgen. Bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is. Dat heet seponeren. De zaak is dan afgedaan.
33. Strafbaar feit
Een strafbaar feit ontstaat als iemand verwijtbaar iets doet wat de wet verbiedt en waar een straf op staat, bijvoorbeeld een boete of gevangenisstraf. Juridisch geformuleerd gaat het om ‘menselijk handelen dat in een delictsomschrijving voorkomt, wederrechtelijk is en aan schuld is te wijten'.
34. Strafrecht
In het strafrecht beoordeelt de strafrechter of iemand een strafbaar feit heeft gepleegd en daarvoor gestraft moet worden. Hierbij geldt dat de verdachte onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is.
35. Taakstraf
De taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide. De taakstraf kan niet worden opgelegd als u wordt veroordeeld voor een overtreding waarop geen vrijheidsbenemende straf (gevangenisstraf of hechtenis) is gesteld.
36. Terbeschikkingstelling / TBS
Strafrechtelijke vrijheidsbenemende maatregel bestemd voor veroordeelden met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die in een daartoe bestemde inrichting worden behandeld, begeleid of verpleegd. ~ kan alleen als de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van ~ eist. Art. 13 WvSr en 37a WvSr.
37. Vervolgingsbeleid
Beleid inzake de gerechtelijke vervolging van personen die een delict hebben begaan.
38. Voorarrest
Dagen die een verdachte doorbrengt in een politiecel of huis van bewaring voorafgaand aan de zitting en uitspraak. De dagen die iemand in ~ heeft gezeten worden van de straf afgetrokken. Art. 27 WvSr.
39. Wet BOB Bijzondere Opsporings Bevoegdheden
In dit wetsvoorstel worden in de eerste plaats de volgende bijzondere opsporingsbevoegdheden geregeld: observatie, infiltratie, pseudo-koop of -dienstverlening, opnemen van een besloten plaats en het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel.
40. Wetboek van Strafrecht WvSr
Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (in de rechtspraak vaak afgekort tot Sr of WvSr) vormt samen met het Wetboek van Strafvordering de basis van het Nederlandse strafrecht. Daarnaast staan er misdrijven en overtredingen in bijzondere wetten, zoals de Wegenverkeerswet 1994, de Opiumwet, de Wet wapens en munitie, de Wet op de economische delicten en de Arbeidsomstandighedenwet.
41. Wetboek van Strafvordering WvSv
Het Wetboek van Strafvordering (Sv.) bepaalt hoe strafbare feiten vervolgd worden (formeel strafrecht). Wat de strafbare feiten zijn en welke straffen ervoor kunnen uitgesproken worden, is te vinden in het Wetboek van Strafrecht (materieel strafrecht). Deze twee wetboeken vormen de basis van het Nederlandse strafrecht.


Sociale orde en cultuur

1. Resocialisatie
Opnieuw socialiseren nadat in de ontwikkeling een foute weg heeft plaatsgevonden, een voorbeeld daarvan is een afkickprogramma voor een drugsverslaafde.
2. Zero-tolerance
Een nultolerantiebeleid (Engels: zero-tolerance policy; in Nederland meestal zerotolerancebeleid genoemd) is een beleid waarbij zelfs het kleinste vergrijp (hard) bestraft wordt.


Theorieën, visies en beeldvorming

1. Anomietheorie
De anomietheorie of straintheorie stelt dat het de sociale structuur van de maatschappij is die deviant gedrag in de hand werkt als het doelen definieert zonder dat de middelen om die te bereiken toereikend zijn.
2. Bindingstheorie
Theorie van criminoloog Travis Hirschi.
Theorie waarin men ervan uitgaat dat elk mens geneigd is om `slecht` te zijn, maar daarin wordt geremd door maatschappelijke factoren als gezin, familie, buurt, etc. Met andere woorden: sociale controle als middel tegen criminaliteit.
3. Controle-theorie / controle-bindingstheorie
De controle- of bindingstheorie probeert in tegenstelling tot andere theorieën niet te verklaren waarom deviant gedrag plaatsvindt, maar juist waardoor het voorkomen wordt. Dit heeft volgens Hirschi te maken met de binding met de maatschappij waarbij hij vier bindingsmechanismes onderscheidt.
4. Etiketteringstheorie
De etiketteringstheorie of labelingtheorie stelt dat afwijkend of deviant gedrag niet voorkomt uit de handeling, maar uit hoe anderen op de handeling reageren. Dit kan vervolgens de persoon in kwestie beïnvloeden, waarop deze het gedrag gaat herhalen, iets wat ook bekendstaat als het Thomas-theorema. De definitie van de situatie is daarmee van invloed op de betekenis die wordt gegeven aan al het handelen.
5. Gelegenheidstheorie (rationele keuzetheorie)
De gelegenheidstheorie stelt dat de kans op deelname aan criminele activiteiten groter wordt als de gelegenheid groot is, 'gelegenheid maakt de dief'. Het is onderdeel van de rationele-keuzetheorie in criminologie.
6. Lombroso, Cesare
Cesare Lombroso (eigenlijk Ezechia Marco Lombroso) (Verona, 6 november 1835 - Turijn, 19 oktober 1909) was een Italiaans criminoloog. Hij is de grondlegger van de positivistische stroming in de criminologie en/of de Italiaanse criminologenschool.
7. Rationelekeuzetheorie
De rationelekeuzetheorie is een onderdeel van de handelingstheorie. Het is hoofdzakelijk een stroming binnen de economie, die het handelen van mensen beschrijft. De theorie gaat ervan uit dat mensen hun keuzes baseren op rationeel denken. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen een aantal keuzemogelijkheden. De uiteindelijke keuze is gebaseerd op een rationele, logische afweging van de verschillende opties, waarbij het maximaal haalbare voor het individu centraal staat. Het individu kiest dus wat voor zichzelf de gunstigste optie is.
8. Sociologische en psychologische oorzaken


Maatschappelijke veranderingen en internationale vergelijking

1. Georganiseerde misdaad
De definitie die de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) geeft van de georganiseerde misdaad is de volgende: het moet gaan om een groep die minstens zes van de volgende acht kenmerken vertoont: -hiërarchische structuur; -minimaal twee jaar actief; -pleegt meerdere typen delicten; -intern sanctiesysteem; -geweld tegen concurrenten; -corruptie; -witwassen; -herinvesteren.
2. Internationaal recht
Internationaal recht is het recht tussen landen of staten onderling. Het regelt de relaties tussen staten. Het doel van het internationaal recht is dat staten vreedzaam met elkaar omgaan.
3. Klassenjustitie
Van klassenjustitie is sprake wanneer meer vermogenden of beter opgeleiden door wetgeving, behandeling of rechterlijke uitspraken bevoorrecht worden ten opzichte van anderen. Wanneer leden van deze groep juist strenger beoordeeld worden spreekt men van omgekeerde klassenjustitie.




Thema 5: Arbeid en verzorgingsstaat

Actoren en rechtsstatelijke principes

1. Kroonleden
De SER is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en uit zogenoemde kroonleden (door de regering benoemde deskundigen).
2. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een Nederlands ministerie, gevestigd in Den Haag. Het heeft als taken: het stimuleren van de werkgelegenheid, moderne arbeidsrelaties en het zorg dragen voor een activerende sociale zekerheid.
3. MR Medezeggenschapsraad
Een medezeggenschapsraad of medezeggingschapcommissie is een, al dan niet, bij wet ingesteld zelfstandig orgaan voor inspraak bij een instelling of organisatie.
Deze raad is een adviserend orgaan met soms wettelijke bevoegdheden.
Medezeggenschapsraden zijn te vergelijken met ondernemingsraden (OR's) en kunnen worden ingesteld, daar waar een OR wettelijk niet verplicht is.
4. SER (Sociaal Economische Raad)
De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement over de hoofdlijnen van het te voeren sociaaleconomisch beleid. Ook voert de SER taken uit in medebewind, waaronder taken op grond van de Wet op de ondernemingsraden.
In de SER werken ondernemers, werknemers en onafhankelijke kroonleden samen.
5. Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een juridische constructie waardoor een abstracte entiteit of organisatie op kan treden als een volwaardig en handelingsbekwaam persoon in het rechtsverkeer behept met rechten en plichten zoals een natuurlijk persoon dat kan doen, dat wil zeggen, ook een rechtssubject wordt. : Dat wil zeggen, een rechtspersoon kan bezittingen en schulden hebben, contracten sluiten, rechtszaken aanspannen of aangeklaagd worden. Een rechtspersoon heeft dus, net als een natuurlijk persoon, rechtspersoonlijkheid.
6 Sociale grondrechten
Een sociaal grondrecht is een grondrecht dat actief optreden van de overheid vereist, bijvoorbeeld het recht op werk, huisvesting of onderwijs. De grondrechten zijn zogenaamde instructienormen; ze vormen een instructie aan de overheid om ervoor te zorgen dat er sociale gerechtigheid heerst en dat burgers zich voldoende kunnen ontplooien.
7. Sociale partners
De sociale partners is in Nederland en Vlaanderen de naam voor de werkgevers en de werknemers. De werkgevers worden vertegenwoordigd door werkgeversorganisaties zoals de VNO-NCW en MKB Nederland in Nederland en Unizo en het VEV in Vlaanderen.
De werknemers worden vertegenwoordigd door vakbonden, waaronder de FNV de AOb en het CNV (Nederland) en ACV en ABVV (Vlaanderen).
8. Star (Stichting van de Arbeid)
De Stichting van de Arbeid is een landelijk overlegorgaan op private basis waarin twee partijen zitten: de centrale organisaties van werkgevers en die van werknemers.
Samen worden zij ook wel ‘sociale partners’ genoemd. De Stichting van de Arbeid is in Den Haag gevestigd.
9. Vakbond
Een vakbond, vakvereniging, werknemersvereniging, vakorganisatie of syndicaat is een organisatie die de individuele en collectieve belangen behartigt van aangesloten werknemers.
Een gele vakbond is een bond die door de werkgever is opgericht of onvoldoende onafhankelijk is van die werkgever.
10. Vakcentrale
In Nederland wordt onder vakcentrale verstaan: een federatie of koepelorganisatie van vakbonden, die de aangesloten vakbonden en hun leden vertegenwoordigt op overkoepelend niveau.
De vakbonden voeren de loononderhandelingen met werkgevers(organisaties) en bieden hun leden individuele belangenbehartiging.
De vakcentrale voert namens de aangesloten bonden op een hoger niveau het overleg met werkgeversorganisaties en de overheid en neemt deel aan adviesorganen zoals de Sociaal-Economische Raad in Nederland.
11. Werkgeversorganisaties
Een werkgeversvereniging of werkgeversorganisatie is een organisatie die doet aan belangenbehartiging voor en dienstverlening aan de aangesloten werkgevers.
Een belangrijke activiteit van werkgeversorganisaties is het voeren van cao-onderhandelingen (een cao is een collectieve arbeidsovereenkomst) met werknemers.
Werkgeversorganisaties zijn particuliere belangenverenigingen en maken dus geen onderdeel uit van de overheid. Desondanks zijn ze, behalve in de Stichting van de Arbeid en de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties, vertegenwoordigd in tal van organisaties met een publiek karakter.


Politiek, macht, invloed en ongelijkheid

1. Arbeidsdeling
De verscheidenheid van taken die in een maatschappij te vervullen zijn (Mok, 2009).
2. Arbeidsverdeling
Splitsing van de arbeidstaken in deeltaken, voorkomend uit een rationele organisatie van arbeid (Mok, 2009).
3. Arbeidsverhoudingen
De relaties tussen de werkgevers, de werknemers en hun respectieve organisaties en tussen deze en de overheid, voor zover deze relaties een structurerende invloed uitoefenen op de plaats van de factor arbeid op het werk in de maatschappij (Reynearts & Nagelkerke).
4. Armoede
5. Concurrentiepositie
6. Conjuncturele werkloosheid
Werkloosheid door conjuncturele oorzaken (Mok, 2009).
7. Decentralisatie
8. Deeltijdarbeid / deeltijdbaan
Arbeid die gedurende een deel van de dag of week verricht wordt (Mok, 2009).
9. Frictiewerkloosheid
Tijd zonder werk tussen twee banen in (Mok, 2009)
10. Informele sector
De sector van die (meestal betaalde) werkzaamheden die niet in de nationale rekeningen verschijnen (Mok, 2009).
11. Institutionalisering
Het in het leven roepen van allerlei regels, procedures en organen om de belangenstrijd tussen werkgevers en werknemers in goede banen te leiden (Mok, 2009).
12. Matthéüseffect
Het matteüseffect is de sociologische vakterm voor het rijker worden van de rijken en het armer worden van de armen.
13. Participatiegraad


Beleid: regels, effecten en dilemma’s

1. Arbeidsvoorwaarden
Een arbeidsvoorwaarde is een voorwaarde waaronder werk wordt verricht, bijvoorbeeld met betrekking tot betaling, werktijden en vakantiedagen.
2. ARBO-wet arbeidsomstandighedenwet
De Arbeidsomstandighedenwet (of kortweg Arbowet) is een Nederlandse wet die regels bevat voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers en zelfstandig ondernemers te bevorderen. Doel is om ongevallen en ziekten, veroorzaakt door het werk, te voorkomen.
3. AVV algemeen verbindend verklaring
Algemeen verbindend voorschrift (afgekort avv) is een term uit het Nederlandse recht. Met de term wordt een door de overheid op basis van haar regelgevende bevoegdheid uitgevaardigde, normstellende maatregel aangeduid, waarvan naleving krachtens de wet afgedwongen kan worden; het avv kan eventueel strafbepalingen of sancties bevatten.
4. CAO collectieve arbeidsovereenkomst
Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een schriftelijke overeenkomst waarin afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd die overeen zijn gekomen tussen een of meer werkgevers of werkgeversorganisaties met een of meer werknemersorganisaties. Het collectief onderhandelen moet de gelijkwaardigheid van de partijen verzekeren.
5. Centraal akkoord
Het Centraal Akkoord, of ook wel 'Sociaal Akkoord', is een afspraak tussen de werknemersbonden en werkgeversorganisaties en de overheid gemaakt in de Stichting van de Arbeid over de loonontwikkeling en andere arbeidsvoorwaarden. Deze afspraak is een richtlijn voor alle cao's, die overeenkomstig het centraal akkoord moeten worden aangepast.
6. Collectieve arbeidsverhoudingen
Arbeidsverhoudingen zijn de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers en in een aantal gevallen ook de overheid. Arbeidsverhoudingen (industrial relations) spelen zich af op het collectieve niveau, terwijl de arbeidsrelatie (employment relations) het individuele niveau betreft.
7. Economische zelfstandigheid
Iemand wordt in het Nederlandse overheidsbeleid voor vrouwenemancipatie als economisch zelfstandig beschouwd als zij of hij minstens 70% van het wettelijk minimumloon verdient met betaalde arbeid. Economische zelfstandigheid is een doel van de Nederlandse overheid sinds het Beleidsplan Emancipatie uit 1985.
8. Inkomensnivellering
Nivellering is het proces waarbij men in een bepaald opzicht een gelijk(er) niveau probeert te bereiken. Meer specifiek bedoelt men vaak het gelijktrekken van de inkomens door ingrijpen van de overheid. Hiervoor bestaan verschillende redenen en instrumenten. Denivellering is het tegengestelde van nivellering.
9. Inspanningsverplichting
Een inspanningsverplichting is een contractuele verplichting om zich ergens voor in te spannen.
De inspanningsverplichting komt veel voor in de dienstverlening en staat in contrast met een resultaatsverplichting, die verplicht een resultaat te bereiken. Dit laatste ziet men meer in de handel in materiële producten.
10. Mededingingswet
De Mededingingswet is de opvolger van de Wet Economische Mededinging. Sinds de invoering van deze wet in 1998 zijn kartels en het misbruiken van economische machtsposities in principe verboden. Afspraken die de concurrentie beperken zijn volgens deze wet verboden tenzij deze objectieve voordelen opleveren voor klanten. De ACM houdt toezicht op de naleving van de mededingingswet.
11. Minimumloon
Het minimumloon is het laagste bedrag dat een werkgever wettelijk verplicht is aan een werknemer als loon te betalen. Een minimumloon kan zijn uitgedrukt als uurloon, of loon per maand of per week. Het minimumloon is altijd uitgedrukt als brutoloon, zonder inhouding van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen.
12. Omslagstelsel, kapitaaldekkingsstelsel
Omslagstelsel (in België repartitiestelsel) is pensioenterminologie waarin pensioenen worden betaald uit de lopende premieontvangsten. In een omslagstelsel is er dus geen opbouw van pensioenvermogen.
Kapitaaldekkingsstelsel (In België kapitalisatiestelsel) is een pensioenterm die systemen aanduidt waarin begunstigden voor hun eigen pensioen sparen. De ingelegde pensioenpremie wordt belegd en kapitaal plus investeringsopbrengsten vormen de basis voor de pensioenbetalingen. De investeringen hebben een ongebruikelijk lange beleggingshorizon van 30 tot 35 jaar. De investeringsopbrengsten hangen op de lange termijn samen met het risico dat de belegger mag nemen: meer risico geeft kans op een grotere opbrengst, maar ook meer onzekerheid.
13. Prestatiebeloning
Bij prestatiebeloning hangt de jaarlijkse loonstijging of jaarlijkse bonus af van jouw prestatie of die van je afdeling. Die prestatie moet meetbaar zijn.
14. Sociaal vangnet
Recht op financiële hulp van overheidswege voor iedere ingezetene van Nederland die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
15. Sociale zekerheidsstelsel
Sociale zekerheid is een publiek stelsel dat bedoeld is om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen of gezinnen (of andere samenlevingsvormen) die, tijdelijk of blijvend, niet (langer) in staat worden geacht om zelf in (voldoende) inkomen en/of verzorging te voorzien. Dat geldt bijvoorbeeld bij pensioen, ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden van naasten of werkloosheid.
16. Subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel of subsidiariteitsprincipe is een organisatiewijze of regel in taakverdeling tussen 'hogere' en 'lagere' openbare overheden. Het houdt in algemene zin in dat hogere instanties niet iets moeten doen wat door lagere instanties kan worden afgehandeld. Dit principe is een centraal grondbeginsel in de katholieke maatschappijleer.
17. Vraag en aanbodzijde van de arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is een economische en sociologische benaming voor de interactie tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten. In het algemeen is er geen daadwerkelijke centrale, gereguleerde marktplaats waarop vragers en aanbieders elkaar fysiek ontmoeten, maar is er sprake van een abstracte markt. Hier zijn uitzonderingen op. Zo zijn er soms plaatselijk door een gemeente of een arbeidsbureau banenmarkten georganiseerd, veelal exclusief gericht op werklozen.

Economische orde en cultuur

1. BBP, BNI
Het bruto binnenlands product (bbp) is de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). Meestal wordt met dit begrip het bruto binnenlands product tegen marktprijzen bedoeld.
Het bruto nationaal inkomen of bni (voorheen bruto nationaal product of bnp) is een veelgebruikte maat voor de omvang van een economie. Dit is het bruto binnenlands product plus de door de inwoners van het eigen land in het buitenland verdiende primaire inkomens minus de door buitenlanders in het betreffende land verdiende primaire inkomens. Samengevat betekent 'binnenlands' hier verdiend/geproduceerd binnen de landsgrenzen en 'nationaal' verdiend/geproduceerd door de staatsburgers van een land.
2. Bedrijfskolom
De bedrijfskolom is de naam voor de opeenvolgende stappen (participanten of schakels in het voortbrengingsproces) die een product doormaakt, voordat het bij de klant, de consument is.
In een bedrijfskolom staan bovenin de grondstoffen en onderin de detailhandel. Het product komt uiteindelijk bij de consument terecht, echter deze maakt geen deel uit van de bedrijfskolom.
3. Bedrijfstak
Bedrijfstak is de verzamelnaam voor een groep organisaties/bedrijven binnen één bepaalde branche. De organisaties in een bedrijfstak vervullen een gelijksoortige functie in het voortbrengingsproces van een bepaalde product of dienst. Bijvoorbeeld de bedrijfstak voor brandstofleveranciers bestaat uit bedrijven als Shell, Texaco, Esso etc.
4. Beroepsbevolking
De beroepsbevolking is een economische term, waarmee het aantal mensen in een bepaald gebied wordt aangeduid dat wil, kan en mag werken.
Door het CBS worden tot de beroepsbevolking gerekend alle personen tussen de 15 en 65:
- die ten minste twaalf uur per week werken;
- die werk hebben aanvaard waardoor ze ten minste twaalf uur per week gaan werken;
- die verklaren ten minste twaalf uur per week te willen en kunnen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden, maar toch niet werken (werkzoekenden).
5. Corporatisme
Corporatisme als maatschappijsysteem is een model waar wetgevende macht aan burgervergaderingen wordt toegekend die economische, industriële, agrarische en professionele groepen vertegenwoordigen.
In tegenstelling tot pluralisme, waar vele groepen strijden voor de controle van de staat, nemen in het corporatisme verscheidene onverkozen lichamen een beslissende rol aan in het besluitmakingsproces.
Het is een politiek-economische leer, die probeert een middenweg te vormen tussen het marxisme en het kapitalisme, en die verwant is aan het solidarisme.
6. Economische orde
De economische orde is de wijze waarop het economisch leven is georganiseerd.
- In een vrije ruilverkeershuishouding (markteconomie) bepaalt het marktmechanisme (de vraag van de consumenten en het aanbod van de producenten) welke goederen verkocht worden en tegen welke prijs.
- In een centraal geleide volkshuishouding (planeconomie) bepaalt de staat welke goederen verkocht worden en tegen welke prijs.
- In een gemengde economie staat het marktmechanisme centraal, maar de overheid treedt duidelijk sturend en regelend op.
7. Functies van arbeid
Arbeid alle activiteiten die nut opleveren voor degene die arbeid verricht, voor de omgeving of de samenleving. Onder deze definitie vallen betaalde en onbetaalde arbeid.
Materiele functies voor het leveren van arbeid:
- Inkomen
- Voorzien in levensonderhoud
Immateriële functies:
- Status
- Zelfontplooiing
- Levensgeluk
- Sociale contacten
8. Gemengde economie
Een gemengde economie, ook wel neokapitalisme genoemd, is een economisch systeem waarin zowel openbare als private ondernemingen voorkomen.
In een gemengde economie worden elementen van het kapitalisme en socialisme gecombineerd.
In sommige landen wordt de economie ook wel beschreven als staatskapitalisme. Bij deze variant van gemengde economie speelt de overheid zowel de rol van ondernemer (bijvoorbeeld bij een nutsbedrijf) als die van aandeelhouder (zoals de Nederlandse overheid bij KLM) in private ondernemingen in de economie.
9. Kapitalisme
Het kapitalisme is een economisch systeem dat is gebaseerd op investeringen van geld in de verwachting winst te maken.
De productiemiddelen zijn meestal in privaat eigendom van een producent die daarbij veelal gebruikmaakt van loonarbeid om meerwaarde te creëren.
Geld en kapitaalaccumulatie hebben hierbij de primaire rol overgenomen van de behoeftebevrediging in het economische proces.
10. Kostwinnersmodel, 1 1⁄2 model
Het oude kostwinnersmodel, waarbij hij het geld verdient en zij zich over het gezin ontfermt, heeft afgedaan.
Nog geen tien procent van de Nederlanders heeft daar nog zin in. Dat meldt de Emancipatiemonitor 2012. Nederlanders hanteren sinds jaren een anderhalf verdienersmodel. Daarbij verdient hij het geld en helpt wat mee in het huishouden, en verdient zij ook wat, maar doet verder vooral huishouden en gezin.
11. Markteconomie
Een markteconomie is een economie waarbinnen de meeste goederen door de producenten voor de consumptie door anderen worden gemaakt.
Deze vorm van economie kan ontstaan bij sterke specialisatie en arbeidsverdeling wat distributie noodzakelijk maakt.
Men is hier in tegenstelling tot in een bestaanseconomie slechts in zeer beperkte mate zelfvoorzienend.
De prijs van een product wordt in een markteconomie in meer of mindere mate bepaald door vraag en aanbod.
12. Modaal inkomen
Modaal inkomen is een algemeen gebruikt begrip in de Nederlandse inkomenspolitiek. Hoewel de letterlijke betekenis anders suggereert is het een 'geprikt' inkomensniveau. Modaal is afgeleid van het begrip modus in de statistiek, maar met de term modaal inkomen wordt niet bedoeld het meest voorkomende inkomen. Weer een ander begrip, door het CBS gebruikt, is het mediaan inkomen.
In Nederland gebruikt men het begrip modaal inkomen als referentiepunt voor de bepaling van inkomenseffecten van maatregelen door de overheid. Het begrip is door het Nederlands Centraal Planbureau (CPB) gedefinieerd als een geprikt inkomensniveau, net onder de vroegere maximum premie-inkomensgrens voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het CPB gebruikt het begrip als referentiepunt in veel van zijn publicaties.
13. Nachtwakersstaat
Een nachtwakersstaat is een staat waar de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeit met de burgers. De enige taak van de overheid is in beginsel het garanderen van de veiligheid van de inwoners door het zorgen voor politie en leger. Daarnaast bestaat er een aantal wetten om de rechtsorde te handhaven.
Het idee van een nachtwakersstaat wordt aangehangen door klassiek liberalen en minarchisten. Het politieke model in een nachtwakersstaat is doorgaans dat van constitutionele republiek.
14. Planeconomie
Een centraal geleide economie (ook: planeconomie, maar niet te verwarren met de vakdiscipline planeconomie) houdt in dat alleen de staat recht heeft op het verstrekken van goederen en diensten, waardoor het marktmechanisme (balans vraag en aanbod) komt te vervallen.

15. Poldermodel

16. Post-industriële samenleving

17. Sociale mobiliteit

18. Sociale ongelijkheid
Verschillen tussen independente mensen in macht en daarmee verbonden sociale privileges en beloningen (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Verschillen bijvoorbeeld in kansen op de arbeidsmarkt, in het delen in de welvaart, in gezondheid of in het deelnemen aan de informatiemaatschappij.
19. Sociale stratificatie
Sociale ongelijkheid tussen maatschappelijke groeperingen waarvan het lidmaatschap althans ten dele sociaal erfelijk is (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Een hedendaags voorbeeld is dat van het kastensysteem in India.

20. Verzorgingsstaat

21 . Welvaart, welvaartsstaat


Visies en theorieën

1. Adam Smith

2. Arbeidsethos
De betekenis die mensen aan arbeid toekennen (Mok, 2009).

3. Charles Babbage, Babbage-principe

4. Emile Durkheim

5. Friedrich Engels

6. Fordisme
Systeem van organisatie van het productieproces waarin de lopende band, waarmee het werk naar de mensen wordt gebracht, een hoofdrol speelt. Even belangrijk als de technische aspecten zijn de morele, sociale en economische aspecten van het fordisme: de nadruk op discipline en een moreel hoogstaande levenswandel alsmede op de koopkracht en welvaart onder arbeiders, die daarmee worden gestimuleerd tot het hebben van een instrumentele oriëntatie ten opzichte van hun arbeid (Mok, 2009).

7. Human capital

8. Human resource management

9. Karl Marx

10. Keynesianisme

11. Maslov (piramide)

12. Neo-institutionele benadering

13. Neo-klassieke theorie

14. Socio-techniek

15. Solidariteitsbeginsel

16. Taylorisme

17. Thorstein Veblen

18. Toyotisme

Maatschappelijke verandering en internationale vergelijking

1. Automatisering

2. Conflictmodel / conflictdenken

3. Flexibilisering van arbeid

4. Globalisering

5. Harmoniemodel / harmoniedenken

6. Industriële Revolutie 1ste, 2de en 3de

7. Kenniseconomie

8. Mechanisering / mechanisatie

9. Outsourcing

10. Privatisering

11. Rationalisering / rationaliteitsprincipe
Een proces waarin steeds meer aspecten van het sociale leven worden onderworpen aan berekening en beredenering (Weber).
Bijvoorbeeld het beheersbaar maken van het arbeidsproces.

12. 24/7

13. Vergrijzing

14. Vervreemding
Een proces waarbij mensen zich niet meer eigen voelen omdat men het idee heeft geen invloed te kunnen uitoefenen op de ontwikkelingen.
Machteloosheid, zinloosheid, isolement, etc.

15. Werkloosheidstypen


Thema 6: Pluriforme samenleving

Actoren en rechtsstatelijke principes

1. Etnische minderheden
Bruikbaar voor de omschrijving van een groep allochtonen uit één land van herkomst, en die zich dikwijls in het gastland in een maatschappelijke achterstandssituatie bevinden. Enerzijds betreft het inwoners die kwantitatief minder in aantal zijn dan de meerderheidsgroep in het betreffende land; anderzijds behoren deze mensen tot een etnische groep waarvan de kenmerken nogal kunnen variëren: een ander land van oorsprong, een andere moedertaal, een andere godsdienst of religie, mogelijk andere lichamelijke kenmerken, andere waarden, normen en opvattingen, enzovoort. Niet te gebruiken voor individuen: ‘lid van een etnische minderheidsgroep’ is minder juist; veel mensen voelen zich geen ‘lid’. Termen als ‘etnische jongeren’, `etnische ondernemers` of ‘etnische personen’ hebben geen zin: ieder mens is etnisch.

2. Godsdienstvrijheid

Godsdienstvrijheid (ook wel vrijheid van godsdienst, vrijheid van religie of religievrijheid genoemd) is een van de klassieke grondrechten. Het houdt in dat men de vrijheid heeft zelf te kiezen om tot een godsdienst toe te treden en deze te belijden en beoefenen. Zij laat ook ruimte voor de mogelijkheid van een vrije keuze voor een godsdienstloze levenshouding. Het is een van de rechten uit de Universele verklaring van de rechten van de mens.

3. Grondwetsartikel 1

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

4. Vluchtelingenverdragen

Het Verdrag over de status van vluchtelingen is door de VN aangenomen in 1951 en van kracht sinds 1956. Het stelt dat vluchtelingen (degenen met gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een sociale groep of politieke overtuiging), niet mogen worden teruggestuurd naar een land waarin zij vervolging te vrezen hebben (verbod op refoulement). Degenen die ernstige misdrijven hebben begaan kunnen volgens artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag worden uitgesloten van asiel. Ruim 140 landen zijn partij bij het verdrag. Oorspronkelijk gold het verdrag slechts voor vluchtelingen in Europa wier achtergrond de Tweede Wereldoorlog was, maar deze beperkingen werden d.m.v. een Protocol uit 1967 opgeheven. Het verdrag is grondslag voor het werk van de UNHCR, maar deze organisatie werkt daarnaast voor oorlogsvluchtelingen die niet onder het verdrag vallen. Er bestaat ook een Afrikaans vluchtelingenverdrag met een bredere definitie van vluchtelingen.

Macht, invloed en ongelijkheid

1. Discriminatie
De ongelijke behandeling van mensen op grond van groepskenmerken 'die in de gegeven situatie niet relevant moeten worden geacht' (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Discriminatie betekent letterlijk "het maken van onderscheid". De huidige betekenis van het woord discriminatie is in maatschappelijk en juridisch opzicht gaan afwijken van de oorspronkelijke, letterlijke betekenis; in die context wordt onder discriminatie verstaan: "het onrechtmatig onderscheid maken tussen mensen of groepen".
Als iemand als koerier geen baan krijgt omdat hij of zij geen rijbewijs heeft, is dat volkomen terecht. Maar als iemand niet wordt aangenomen omdat hij of zij gekleurd, vrouw, moslim of homo is, dan is er sprake van discriminatie.

2. Emancipatie

Het vrijkomen van vroegere beperkende bepalingen en het verkrijgen van gelijke rechten.

3. Gelijke behandeling

Gelijke behandeling betekent dat alle mensen gelijk worden behandeld, ongeacht de verschillen tussen mensen. Gelijke behandeling kan worden beschouwd als de tegenhanger van discriminatie.

4. Onderwijsachterstand

Wanneer een kind ten opzichte van leeftijdgenoten achter is in onderwijs of opleiding, dan spreekt men van een onderwijsachterstand. Zo'n kind noemt men een achterstandsleerling. Dit begrip wordt gebruikt om leerlingen aan te duiden die een onderwijsachterstand hebben of dreigen op te lopen omdat hun ouders laag opgeleid zijn.

5. Segregatie

Sociale segregatie (meestal kortweg segregatie genoemd) is een sociologisch, (cultureel-)antropologisch, demografisch en sociaal-aardrijkskundig proces waarbij een bepaalde culturele groep zich afzondert van de rest van de maatschappij en samentrekt met andere mensen van soms dezelfde etniciteit. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen vrijwillige segregatie (self-segregation) en gedwongen segregatie.

6. Seksisme

Seksisme is het vellen van een waardeoordeel op grond van iemands sekse. Dit kan leiden tot discriminatie waarbij mensen verschillend behandeld worden, bijvoorbeeld in taalgebruik, op grond van hun geslacht/sekse. Seksisme kan leiden tot vormen van onderdrukking. Het omgekeerde is sekseneutraliteit.

7. Sociale identiteit

Sociale identiteit is het bewustzijn van een persoon tot een bepaalde groep te behoren en door anderen als zodanig behandeld te worden. Die groep heeft een (gewenst) zelfbeeld en wordt door anderen als uniek onderscheiden. Het zelfbeeld hoeft niet overeen te komen met het beeld dat buitenstaanders van een groep hebben, dat vaak gekenmerkt wordt door stereotypes. Als zodanig wordt het begrip pas vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw gebruikt.

8. Stereotypering
Een sterk generaliserende, vereenvoudigde en vertekende voorstelling van het gedrag en de mentaliteit van leden van een bepaalde groep (Wilterdink & van Heerikihuizen, 2009).
Het digitale Nederlandse woordenboek Van Dale (2008) definieert 'stereotype' dan ook als 'vastliggend beeld' of 'karakterisering'. Bij het daadwerkelijk toepassen van stereotypen - het 'stereotyperen' - is sprake van stereotypering, hetgeen door deze bron verwoord wordt als: "het isoleren van één eigenschap uit een verzameling van eigenschappen en het voorstellen van die eigenschap als representatief voor de hele verzameling."
Het noorden van een land wordt dikwijls gepresenteerd als 'nuchterder, zakelijker, prozaïscher, individualistischer en vrijer' dan het zuiden van landen. Zo worden 'Noord Italianen' door media dikwijls als 'moderner' afgeschilderd, dan de 'Zuid Italiaanse culturen', gelegen in het gebied van 'De middagzon' ('Il Mezzorgiorno')(Leerssen 2000).
9. Stigmatisering
Een uitgesproken negatief etiket dat het zelfbeeld en de sociale identiteit van een individu ingrijpend verandert.
In hun studie over de verhouding tussen de bewoners van twee arbeidersbuurten in een Britse stad beschrijven Elias en Scotson (1965 - 1976) hoe het delen van een wij-gevoel binnen de ene buurt samengaat met negatieve stigmatisering en discriminatie van mensen die in de andere buurt wonen.
Een stigma is een schandvlek of brandmerk dat aan een bepaald persoon, een groep personen of aan een zaak wordt gekoppeld. Een stigma kan ook een vooroordeel zijn dat leeft bij een bevolkingsgroep.
In het Nederlands kent men het afgeleide werkwoord "stigmatiseren". Synoniem hieraan is het "brandmerken". Deze woorden worden gebruikt in overdrachtelijke zin.
Als men een bepaalde groep brandmerkt/stigmatiseert, dicht men die groep als geheel een bepaald negatief kenmerk toe. Het is voor de gestigmatiseerde groep, zoals het voor een gebrandmerkte onmogelijk is van het merkteken af te komen, zeer moeilijk om een stigma kwijt te raken. Stigmatisering vindt vooral plaats op het vlak van conflicten tussen bevolkingsgroepen. "Nederlanders" hebben het stigma gierig te zijn, "Belgen" zouden dom zijn, "allochtonen" profiteurs. Aan genoemde voorbeelden is te zien, dat stigmata soms ironisch, dikwijls echter kwaadaardig zijn.

10. Vooroordelen

Positief of negatief oordeel dat niet of slechts in beperkte mate op feitelijke waarneming berust.

11. Xenofobie

Xenofobie (Oudgrieks: ξένος xénos, vreemdeling en φόβος phóbos, angst/vrees) is een irrationele en/of obsessieve angst voor vreemden, buitenlanders of buitenlandse voorwerpen/zaken.Xenofobie wordt in het Nederlands ook wel vreemdelingenangst genoemd of soms gelijk gesteld aan vreemdelingenhaat. Xenofobie kan voortkomen uit racisme, en via vreemdelingenhaat leiden tot rassendiscriminatie, haat zaaien, geweld en zelfs genocide.

Beleid: regels, effecten en dilemma’s

1. Achterstandsbestrijding

2. Gedoogbeleid

Gedoogbeleid is het beleid van een bestuursorgaan om overtredingen van een bepaalde wet niet te vervolgen. Men ziet af van het toepassen van handhavingsmiddelen. Gedoogbeleid kan het gevolg zijn van het onvermogen van handhavende instanties om bepaalde wetten te handhaven, maar kan ook een bewuste keus zijn als een wet of de handhaving ervan als niet zinvol wordt gezien, terwijl een wijziging of intrekking van de betreffende wet politiek te gevoelig ligt.

3. Gemengde scholen

Hier wordt mee bedoeld dat een school ongeveer evenveel autochtone als allochtone leerlingen heeft.

4. Getto
Getto is de benaming voor een stadswijk die voor het overgrote deel wordt bewoond door mensen die behoren tot een enkele etnische,religieuze of raciale groep, veelal met een laag inkomen. Vaak zijn deze mensen door de overheid of door de omstandigheden gedwongen om daar te wonen.


5. Illegaliteit

Vreemdeling die op een niet-legale wijze in een land verblijft, zonder over de nodige verblijfsdocumenten te beschikken (zie clandestien).

6. Inburgering

In een nieuwe cultuur integreren.

Eén van de voorwaarden waaraan een vreemdeling moet voldoen voordat hij zich mag laten naturaliseren; mate waarin nieuwkomers zich in de maatschappij kunnen redden. Bijv. kennis van de Nederlandse taal, maatschappij en arbeidsmarkt en sociale redzaamheid.

7. Integratie

Het opnemen in een (harmonisch) geheel.

Het proces waarbij de leden van een gegeven groep in toenemende mate deel gaan uitmaken van en opgenomen worden in de omringende samenleving.

8. Minderhedenbeleid

Sociale orde en cultuur

1. Allochtoon

Iemand die niet afkomstig is van het land waar hij woont.

2. Autochtonen

De oorspronkelijke bewoner van een land.

3. Cultuurrelativisme

Cultuurrelativisme gaat uit van de opvatting dat culturen niet eenvoudigweg met elkaar vergeleken kunnen worden. Normen en waarden zouden niet universeel zijn, maar slechts begrepen kunnen worden uit de cultuur waarin ze zijn ontstaan.

4. Dominante cultuur

De cultuur van de overheersende groep in de maatschappij.

5. Etnocentrisme

Etnocentrisme, van het Griekse "ethnos" (volk, natie, klasse, kaste) en "kentron" (punt/stekel) is het standplaatsgebonden beoordelen van culturen. De eigen cultuur, of een andere van tevoren bepaalde cultuur, wordt gebruikt om andere culturen in een sociaal-cultureel opzicht te meten.

6. Fundamentalisme

Een orthodoxe, anti-liberale godsdienstige richting.

Met fundamentalisme wordt het begrip aangegeven, waarmee men teruggrijpt op normen en waarden zoals deze oorspronkelijk het meest bekend en vaak ook algemeen gebruikelijk waren. Ook wordt het toegepast op kunstvormen, opvattingen, politieke en religieuze leerstellingen.

7. Internalisering

Een proces waarbij gedragsvoorschriften afkomstig van anderen, onderdeel worden van de persoonlijkheid van een individu.

8. Marginalisatie

Ervoor zorgen dat iets of een groep minder belangrijk of invloedrijk wordt.

9. Multiculturaliteit Multiculturalisme is een maatschappelijk en politiek standpunt waarbij men gelijkwaardigheid veronderstelt van verschillende culturele, etnische en godsdienstige gemeenschappen binnen een bepaald afgebakend bestuurlijk gebied. Meestal worden etnisch en godsdienstig verschillende gemeenschappen bedoeld. Multiculturalisme wordt als ideologie vaak gecontrasteerd met assimilatie en integratie. Sommige aspecten van multiculturalisme vloeien voort uit eerbiediging van de grondrechten voor individuen, zoals die in de Nederlandse en Belgische Grondwet zijn vastgelegd. Andere aspecten zijn daarmee in strijd.

10. Multi-etniciteit

11. Normen (gedragsregels)

Opvattingen over hoe mensen zich in bepaalde situaties wel en niet dienen te gedragen.

12. Onderklasse

De onderklasse is een sociale klasse, die bestaat uit dat deel van de bevolking dat arbeid verricht in ruil voor loon. Andere benamingen voor deze klasse zijn arbeidersklasse en proletariaat.

13. Pluriformiteit (verscheidenheid, veelvormigheid)

Meerdere betekenissen of eigenschappen dragend. Waarbinnen meer dan één zienswijze of levensbeschouwing verenigd wordt.

14. Racisme
Een filosofie die uitgaat van de gedachte dat het ene ras op een hoger peil staat dan het andere.
De idee dat groepen als minderwaardig kunnen worden beschouwd op grond van veronderstelde culturele minderwaardigheid van sommige groepen en/of van onverenigbaarheid van verschillende culturen in één samenleving.
Het bekendste voorbeeld van racisme is de rassenpolitiek in nazi-Duitsland. Adolf Hitler voerde zijn persoonlijke, op semi-mystieke, semi-religieuze, historische, maar ook biologische, sociaal-economische en maatschappelijke gronden gevestigde rassentheorie uit tot in de uiterste consequenties: met de Neurenberger wetten, door de nazi's aangenomen in 1935, werd bijvoorbeeld elk seksueel contact tussen Duitsers (ariërs) en joden verboden.

15. SES: sociaal economische status

De sociaaleconomische status staat voor de positie van mensen op de maatschappelijke ladder met het daaraan verbonden aanzien en prestige. Sommige mensen nemen een lagere positie in op de maatschappelijke ladder en anderen een hogere. Dit wordt sociale gelaagdheid of maatschappelijke ongelijkheid genoemd.

16. Sociale cohesie Mate waarin mensen in een sociaal verband sociale relaties met elkaar onderhouden die gekenmerkt worden door onderlinge steun en positieve gevoelens. (Samenlevingen, 2007)

17. Socialisatie Leerprocessen die voortvloeien uit interactie. Verbijzondering 1: de leerprocessen die ertoe leiden dat nieuwe leden deel worden van de cultuur / de samenleving dat ze als normale, volwaardige leden worden beschouwd. Verbijzondering 2: die leerprocessen die ertoe leiden dat kinderen tot volwassen leden van een samenleving worden. (Samenlevingen, 2007) Ook: Socialisatie is een ingrijpend proces waarin fundamentele behoeften, gevoelens en neigingen worden gevormd en omgevormd (Samenlevingen, 2007, p22).

18. Subcultuur Binnen samenlevingen verschilt de socialisatie per groepering; ze varieert tenminste naar sekse (mannelijke vs vrouwelijke gedragingen), naar klasse, regio en etnische/godsdienstige groep. Elk van de onderscheiden groeperingen kenmerkt zich door een bepaalde subcultuur en de jeugdigen worden afhankelijk van hun positie in een subcultuur gesocialiseerd (Samenlevingen, 2007, p22). -> de cultuur van een groepering binnen een samenleving die verschilt van andere groeperingen inzake sekse-specifieke gedragingen, normen/waarden, kennis en vaardigheden. Deviante subcultuur (verklaring criminaliteit): groepering waarbinnen normen gelden die strijdig zijn met met normen waarover in de omringende samenleving wel overeenstemming bestaat. Als jongeren veelvuldig en intensief in aanraking komen met zo’n deviante subcultuur, is de kans groot dat zij zich gaan conformeren aan de normen van die subcultuur en op het criminele pad terecht komen (Samenlevingen, 2007, p331).

19. Tegencultuur Een tegencultuur is een stroming die zich tegen de gevestigde orde keert. Dit kan zowel een groep in de samenleving zijn die zich tegen een politiek klimaat of bepaalde politieke ontwikkelingen verzet (politiek activisme), als ook een groep kunstenaars en geestverwanten die zich op een bepaalde manier op kunstzinnige wijze manifesteren. Bron: Wikipedia.

20. Verdraagzaamheid

21. Vervreemding

Visies

1. Aanpassing
2. Assimilatie
3. Melting-pot

Het begrip smeltkroes (afkomstig van het Amerikaans jargon melting pot) is in de sociologie een aanduiding van een vermenging van culturen tot een aparte (sub-)cultuur. Het begrip stamt uit de Verenigde Staten, waar in de steden een aparte cultuur ontstond uit de vele culturen van immigranten en subculturen.

4. Multiculturalisme

5. Positieverwerving

6. Positietoewijzing

7. Sociaal Darwinisme

8. Sociale categorisatietheorie

9. Sociale dominantietheorie

10. Sociale uitsluiting

Maatschappelijke verandering en internationale vergelijking

1. Beschavingsoffensief

2. Etnische zuivering
Gewelddadige verdrijving ten einde de etnische gemengde bevolking van een bepaalde streek of een bepaald gebied te homogeniseren (Hutchinson Encyclopedia).
In de geschiedenis werden bijvoorbeeld volken door de Perzen en de Grieken gedwongen geassimileerd. En de inheemse bevolking van Amerika en Australië werd voor het grootste deel uitgemoord, waardoor dit etnisch homogene gebieden werden.


3. Globalisering

4. Individualisering

5. Inpassing

6. Migratie

Het verhuizen of zich verplaatsen.

7. Mythe van de terugkeer

8. Ontzuiling

De opsplitsing in allerlei kerkelijk-politieke belangengroepen kwijtraken.

9. Pullfactoren

10. Pushfactoren

11. Secularisatie (ontkerkelijking)

Ontkoppeling van het maatschappelijk leven van kerk en geloof.

12. Tweede generatie; eerste, derde

13. Vergrijzing

Stijging van het aandeel van ouderen in de bevolking, waardoor de gemiddelde leeftijd stijgt.



Thema 7: Cultuur en socialisatie

Actoren en rechtsstatelijke principes

1. Peer group

De groep mensen waar je mee optrekt die soms net zoveel invloed op je gedrag hebben als je ouders.

Vergelijkingsgroep die wordt gebruikt om de relatieve prestaties ten opzichte van concurrenten te meten.

Groep van met elkaar bekende leeftijdgenoten of collega's die gemeenschappelijke gedragscodes hebben en die voor elkaar de basis van sociale vergelijking vormen, waaraan oordelen over slagen of falen worden ontleend.

(Een peergroup is een groep mensen uit de samenleving, die een vergelijkbare leeftijd, status, belang of belangstelling hebben en gemeenschappelijke gedragscodes. Een peergroup wordt ook wel de 'vriendengroep' of 'vriendenkring' genoemd)

2. Referentiegroep (normatieve, vergelijkende)

Groepering waarmee gegeven personen zich vergelijken.

De personen of groepen die dienst doen als een vergelijkingspunt voor de vorming van gedrag bij een individu. Referentiegroepen zijn soms aspiratiegroepen.

3. Sociale grondrechten

Fundamentele rechten die voor alle burgers gegarandeerd moeten worden en die betrekking hebben op de sociale bescherming.

4. Socialiserende instituties

Socialiserende instituties zijn instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt.

5. Vrijheid (van godsdienst, meningsuiting, onderwijs)

Vrijheid wordt meestal gezien als de mogelijkheid om te doen en laten wat men wil terwijl een ander dat ook kan, zowel in lichamelijke als in geestelijke zin.

6. Zelfbeschikking

De mogelijkheid om over zichzelf en het eigen lichaam en leven te beslissen.

Macht, invloed en ongelijkheid

1. Conditionering

Mentale- en gedragsbeïnvloeding door systematische inprogrammering met een bepaalde informatie; alles wat we in ons leven leren betekent uiteindelijk ook een zekere conditionering.

2. Conformisme

Conformisme slaat op het aanpassen van zichzelf aan het gedrag en de opvattingen die heersen in een bepaalde groep met als doel geaccepteerd te worden binnen deze groep.

3. Deviantie

Afwijkend (gedrag). Gedrag dat niet conform is aan een bepaalde norm of geheel van normen, die door een significant aantal individuen van een gemeenschap of maatschappij wordt geaccepteerd.

4. Gender

Verwijst naar de cultureel en sociaal bepaalde verschillen tussen mannen en vrouwen en niet naar de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen (sekse).

Geheel van sociale, culturele, gedrags- en identiteitsaspecten van een sekse, ter onderscheiding van lichamelijke en biologische aspecten, de (genderidentiteit).

5. Identiteitsvorming
Door sociale ervaringen vormt het opgroeiende individu een beeld van zichzelf, krijgt een eigen identiteit. Een pasgeboren kind heeft nog niet het besef van een eigen 'ik' dat te onderscheiden is van de omgeving. Het ik-besef of 'zelf' is dus niet met e geboorte gegeven, maar ontwikkelt zich door interactie met anderen: het kind leert hierdoor zichzelf te onderscheiden van zijn omgeving en zich als een persoon met specifieke eigenschappen te zien (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).

6. Kapitaal (cultureel, economisch, sociaal)

Volgens de theorie van Bourdieu bestaat economisch kapitaal uit de financiële middelen die mensen hebben om macht en invloed te bereiken binnen een samenleving. Cultureel kapitaal houdt volgens Bourdieu de beheersing van culturele competenties in. Culturele competenties die eigen zijn aan hogere sociale posities. Bourdieu verstaat onder sociaal kapitaal de relaties en netwerken die mensen hebben die hun in staat stellen macht en invloed uit te oefenen in de samenleving. Mensen hebben dus contacten nodig om te stijgen op de sociale ladder.

7. Klassen

Groepen, waarvan de leden gelijke economische, sociale of culturele belangen hebben. Hiërarchische lagen in de bevolking.

Stratum waarvan de leden een overeenkomstige economische positie hebben.

8. Persoonlijkheidsvorming

De vorming van je persoon door middel van ervaringen, educatie en de naasten om je heen die je beïnvloeden.

9. Referentiekader

Zie Thema 3: Massamedia en –communicatie.

10. Rol en rolpatronen

Een geheel van normen en verwachtingen die ten aanzien van een bepaalde categorie personen in een bepaald soort situaties worden gesteld.

De wijze waarop een persoon zich in een gegeven situatie presenteert.

11. Sancties (positief, negatief, informeel, formeel)

Reacties op gedragingen van anderen in de vorm van waardering en beloning (positief) of afkeuring en bestraffing (negatief).

12. Sociale controle (intern, extern)

Sociale controle is een sociologisch begrip dat betrekking heeft op het gedrag van leden van samenlevingsverbanden. Door sociale controle wordt bewerkstelligd dat mensen zich aanpassen aan gedrag dat van hen in de groep verwacht wordt.

13. Sociale mobiliteit

Iedere verandering in de sociale positie van een individu of groep ten opzichte van andere individuen of groepen.

Veranderingen in de sociale positie van individuen of groepen die belangrijke wijzigingen in het sociale milieu en de levensomstandigheden van de betrokkenen inhouden.

De overgang van de ene klasse of sociale laag naar de andere.

14. Sociale ongelijkheid

Sociale ongelijkheid is de ongelijke verdeling over personen en groepen van zaken die belangrijk worden geacht in een samenleving en de ongelijke waardering en behandeling van hen op basis van maatschappelijke positie en leefstijl.

15. Sociale positie

Sociale positie is de plaats die een persoon of groep inneemt in sociale interactie. Een persoon heeft over het algemeen meerdere posities, in bijvoorbeeld werk, familie en vrije tijd. Bij elk van deze posities worden gedragswijzen en kwaliteiten verwacht. Deze verwachtingen zijn de sociale rol die bij de positie hoort. De positie beïnvloedt de sociale status van een persoon.

16. Sociale stratificatie

Sociale stratificatie is het indelen van groepen mensen in maatschappelijke lagen, waartussen een ongelijkheidsverhouding bestaat. Hierbij wordt sociale ongelijkheid vereenvoudigd door de maatschappij in slechts enkele sociale klassen te verdelen. Veelgebruikt is bijvoorbeeld de verdeling onderklasse, middenklasse en bovenklasse.

17. Socialisatie (primair, secundair, tertiair, seksespecifieke, politieke)

Volgens G.H. Mead zijn er drie vormen van socialisatie afhankelijk van de groep die socialiseert. Gebeurt de socialisatie in een primaire groep zoals het gezin of een intieme vriendengroep, dan is er sprake van primaire socialisatie.

Is de groep een meer formele groep, zoals school, werk, uitgebreide familie of dorpsgemeenschap, dan is er sprake van secundaire socialisatie. Belangrijk is dat er nog steeds rechtstreekse en wederkerige interactie is tussen het de groep en het individu.

Tertiaire socialisatie heeft betrekking op de waarden en normen die aangeboden worden vanuit anonieme massamedia zoals reclame, soaps, mode-industrie en beroemdheden waarbij wordt gekeken naar het proces dat plaatsvindt in een gezin en secundaire socialisatie, waar wordt gekeken naar het proces dat bijvoorbeeld op school en bij vrienden plaatsvindt.

Seksespecifieke socialisatie betekent dat jongens en meisjes zich verschillend gaan gedragen doordat mensen verschillend met hen omgaan en verschillende verwachtingen over hen hebben. Volgens Delfos verklaart dat echter niet alle verschillen tussen de seksen.

Politieke socialisatie is het proces waarin (nieuwe) burgers politiek relevante kennis, vaardigheden, houdingen, waarden en gedragswijzen worden bijgebracht.

Beleid: regels, effecten en dilemma’s

1. Arrangementen verzorgingsstaat (leerplicht, jeugdhulpverlening, kinderopvang)

Regeling waarbij je een van te voren bepaalde prijs betaalt voor een aantal zaken van de verzorging. Dus bijvoorbeeld met je verzekering een eigen risico etc.

2. Bevoogding versus emancipatie

Neiging om alles van bovenaf te regelen en te beslissen en emancipatie is streven naar gelijke rechten en zelfstandigheid dus niet met een autoriteit boven je.

3. De-institutionalisering

De-institutionalisering betekende aanvankelijk in algemene zin vooral afbouw en sluiting van zorg naar de gemeenschap, met veel meer nadruk op zelfhulp en non-professionele hulp.

4. Institutionalisering

Vastlegging van wat zich in een gemeenschap aanvankelijk in de praktijk heeft ontwikkeld en alleen informeel is geregeld bijvoorbeeld de avond maaltijd aan tafel nuttigen i.p.v. op de bank.

De term institutionalisering wordt veel gebruikt in sociale theorieën om te verwijzen naar het proces iets te plaatsen (bijvoorbeeld een concept, een sociale rol, een bepaalde waarde of een gedragswijze) binnen een organisatie, sociaal systeem, of de samenleving als geheel.

5. Jeugd- en familierecht

Het personen- en familierecht is het onderdeel van het burgerlijk recht dat zich bezighoudt met afstamming, geboorte, huwelijk en echtscheiding en andere zaken in verband met de hoedanigheid, familiebetrekkingen en bevoegdheden van personen.

Sociale orde en cultuur

1. Accommodatie

Voorzieningen ten behoeve van het (aangenaam) verblijf van personen. Aanpassing (aan de omstandigheden).

2. Acculturatie

Acculturatie is het overnemen van elementen van een vreemde cultuur wanneer groepen langdurig in direct contact met elkaar staan. Over het algemeen zullen beide groepen elementen van elkaar overnemen, maar zal het vooral de groep die minderheid vormt zijn die het meest verandert. Hoewel antropologen als Malinowski eerder wel stelden dat acculturatie een proces is waarbij alleen de eenvoudigere cultuur elementen overneemt van de complexere, blijkt dat er vrijwel altijd sprake is van een uitwisseling door beide culturen. Berry maakte daarbij onderscheid tussen cultuurbehoud en aanpassing.

3. Adaptatie

Aanpassen aan een ander geheel.

4. Adolescentie

Adolescentie is de overgang in de ontwikkeling tussen de jeugd en volledige volwassenheid, hetgeen een periode representeert waarin een persoon biologisch, maar niet emotioneel volgroeid is.

5. Assimilatie

Proces van aanpassing aan je omgeving.

Culturele assimilatie (ook wel kortweg assimilatie) is een begrip uit de sociologie voor een proces van consistente integratie waardoor leden van een ethno-culturele groep (zoals immigranten of minderheidsgroepen) opgaan in, oftewel geabsorbeerd worden door een gevestigde, doorgaans grotere gemeenschap of cultuur. Dit veronderstelt bij de geabsorbeerde groep het verlies van bepaalde onderscheidende kenmerken, bijvoorbeeld in de sfeer van kleding, spraak of manieren, ten gevolge van het contact met die andere cultuur of gemeenschap.

6. Burgerschap (citizenship; sociaal-cultureel)

De wijze waarop inwoners deel hebben en deelnemen aan de samenleving en zo die samenleving helpen vorm te geven.

7. Civil society

Samenleving waarin mondige burgers vooral zelf (zonder tussenkomst van politieke partijen) voor hun belangen en idealen opkomen, al of niet door zich te organiseren.

8. Cohesie
Sociale cohesie duidt op de samenhang in een maatschappij. Door sociologen wordt sociale cohesie ook wel omschreven als 'kleefkracht'. Met onderzoek naar sociale ongelijkheid en identiteit is de vraag hoe samenlevingen bij elkaar blijven een van de kernvragen in de sociologie.
Mate waarin mensen in een gegeven sociaal verband sociale relaties met elkaar onderhouden die gekenmerkt worden door onderlinge steun en positieve gevoelens (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
Iedereen is een individu en heeft een eigen wil, maar is ook afhankelijk van anderen, zoals de collectiviteit van je school, dorp of stad waar je woont (Thema's maatschappijleer - Pluriforme samenleving).

9. Collectivistische cultuur

De samenleving creëert en zorgt met elkaar voor de uitdraging van cultuur.

10. Cultuur (als essentie, constructie)

Gewoonten en (gedrags)regels die bij een groep mensen, een beschaving en/of een cultuur horen.

11. Cultuurrelativisme versus universalisme

Cultuurrelativisme gaat uit van de opvatting dat culturen niet eenvoudigweg met elkaar vergeleken kunnen worden. Normen en waarden zouden niet universeel zijn, maar slechts begrepen kunnen worden uit de cultuur waarin ze zijn ontstaan.

12. Dominante cultuur (seculariteit, compromisbereidheid, individualiteit)

Een cultuur die meer invloed of macht heeft dan de rest.

13. Diversificatie (van levenslopen)

Actie dat je verscheidenheid aanbrengt of zaken onder meer eigenaren onderbrengt.

14. Enculturatie

Het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waar je geboren bent.

15. Imitatie

Product dat zo gemaakt is dat het op iets anders lijkt , geld ook met het nadoen van persoonlijke eigenschappen of eigenschappen.

16. In- en uitsluitingsmechanismen

Wie kan, mag er bij horen en wie wordt er uit een samenleving geweerd. Dit spitst zich voornamelijk toe op bedreigingen voor de samenleving of bevorderingen.

17. Internalisatie

In de leer van Freud het proces waarin kinderen zich via identificatie de geboden en verboden van de ouders eigen maken.

Het zich eigen maken van waarden, normen, instelling en gedragswijzen.

18. Moraal

Geheel van waarden en normen bij een persoon, bij een groep of in de samenleving.

Het begrip moraal (of zeden) geeft de handelingen en gedragingen aan die in een maatschappelijke context als correct en wenselijk worden gezien. Het filosofisch vakgebied van de ethiek richt zich op de vraag 'wat is een goede moraal?'. Een universele moraal heeft de pretentie altijd en overal te gelden. Iets is immoreel als het ingaat tegen de wetten van de ethiek. Iets is amoreel als het niets met goed of kwaad te maken heeft. Men kan spreken over een gescheiden moraal.

19. Normen (formeel, informeel)

Normen kunnen positief zijn (geboden) of negatief (verboden). Waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving toonaangevend zijn.

20. Religie

Een geheel van denkbeelden, symbolen en rituele praktijken waarin een geloof aan het bovennatuurlijke wordt uitgedrukt.

21. Status

De sociale status is het aanzien, de eer, het prestige dat iemand verwerft en met zich meedraagt in de sociale groep of samenleving waarin die persoon zich begeeft. Status kan verkregen worden door toewijzing (ascription) waarbij persoonlijke invloed geen rol speelt, of verwerving (achievement) waar dit wel het geval is.

22. Subcultuur

Een subcultuur is een cultuur die verschilt van de dominante cultuur of - in de enge zin van het woord - een erg specifieke tak van een bepaalde hiertoe behorende cultuur omschrijft. Subculturen ziet men voornamelijk bij adolescenten (pubers), omdat in die leeftijd de zoektocht naar een identiteit nog volop aan de gang is.

23. Tegencultuur

Een tegencultuur is een stroming die zich tegen de gevestigde orde keert. Dit kan zowel een groep in de samenleving zijn die zich tegen een politiek klimaat of bepaalde politieke ontwikkelingen verzet (politiek activisme), als ook een groep kunstenaars en geestverwanten die zich op een bepaalde manier op kunstzinnige wijze manifesteren.

24. Waarden

Die gegevenheden in het menselijk bestaan die we als belangrijk ervaren, en waar we ons mee verbonden voelen.

Theorieën en visies

1. Behaviorisme

Richting in de psychologie die zich uitsluitend bezighoudt met waarneembaar gedrag van mens en dier

2. Civil society

De burgermaatschappij of civil society of maatschappelijk middenveld kan bondig worden omschreven als het institutionele domein van vrijwillige associaties. Het is een aanduiding van organisaties of instituties buiten de sfeer van de overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden. Mensen maken er vrijwillig deel van uit. De burgermaatschappij staat bovendien voor politieke en maatschappelijke wensbeelden, zoals betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak, vergroting van maatschappelijk zelfbestuur ten koste van de politiek, beperking van commerciële invloeden en versterking van gemeenschapszin en tolerantie.

3. Civilisatietheorie (Elias)

Norbert Elias beschrijft het "beschaven" als een langdurig veranderingsproces van persoonlijkheidstructuren, dat hij herleidt tot een veranderingsproces van de sociale structuren. Een belangrijk aspect in zijn boek is dat de samenleving ontgrenst. Individuen, groepen en organisaties interageren in toenemende mate met elkaar over territoriale grenzen heen. Op economisch, ideologisch en politiek terrein. Een stuwende kracht is de voortgaande arbeidsdeling, het ontstaan van steeds verdergaande specialismen. Hierdoor ontstaat een steeds groter wordende onderlinge afhankelijkheid. Door dit proces worden mensen gedwongen tot een bepaalde vorm van zelfdwang, waardoor zij, door die veelzijdige afhankelijkheid, beheerst moeten optreden en vooruit moeten denken. In de steeds complexer wordende productieprocessen moeten mensen, door verdergaande disciplinering en rationalisatie, worden ingeschakeld. Elias benadrukt in zijn boek dat het civilisatieproces géén "gewilde ontwikkeling" is, maar een ongepland resultaat van maatschappelijke processen. Wel is het zo dat het civilisatieproces in latere eeuwen zelf meer en meer onderwerp van bestuurlijk beleid is geworden.


4. Conflicttheorie

Deze theorie beweert dat conflicten tussen groepen worden veroorzaakt door de strijd om schaarse bronnen zoals voedsel, macht en natuurlijke hulpbronnen.Kortom: Conflict als gevolg van concurrentie.

5. Conformisme

Conformisme slaat op het aanpassen van zichzelf aan het gedrag en de opvattingen die heersen in een bepaalde groep met als doel geaccepteerd te worden binnen deze groep.

6 Cultuur-natuurdebat

Een debat over de belangrijkste humanistische leefomgevingen. Natuur en cultuur. Een debat voor het beschermen & onderhouden van.

7. Intra- en intergenerationele mobiliteit

Bij intrageneratiemobiliteit speelt deze stijging of daling op de maatschappelijke ladder zich af in het eigen leven, bij intergeneratiemobiliteit is de sociale positie ten opzichte van de ouders veranderd.

8. Kapitaal, sociaal en cultureel (Bourdieu)

Sociaal kapitaal kan algemeen omschreven worden als ‘de hulpmiddelen die in een gemeenschap aanwezig zijn om de gezins- en sociale organisatie vorm te geven.'

Deze hulpmiddelen vinden hun voedingsbodem in acties zoals gemeenschapsactiviteiten, sociale steun en participatie. Belangrijke elementen van sociaal kapitaal zijn de kwaliteit van sociale relaties, groepslidmaatschap, formele en informele netwerken, gedeelde normen, vertrouwen, wederkerigheid en inzet voor de gemeenschap. Welke elementen precies deel uitmaken van het sociaal kapitaal hangt af van de gehanteerde definitie.

Cultureel kapitaal is het geheel van kennis, cognitieve vaardigheden en opleiding van een persoon waarmee sociale privileges verworven, of behouden kunnen worden. Daarmee is het van invloed op de sociale mobiliteit.

9. Klassieke socialisatietheorie (Freud)

Volgens Freuds persoonlijkheidstheorie worden mensen geboren als wezens die op zoek zijn naar onmiddellijke bevrediging van hun driften. Centraal hier zijn de erotische driften. Kinderen willen onmiddellijke bevrediging van hun behoeften. Die bevrediging leidt tot de ervaring van genot, dit kan natuurlijk niet in een geordende samenleving. De op onmiddellijke bevrediging gerichte behoeften weerspiegelen de werking van het onbewust, het Es. De maatschappelijke disciplinering, het intomen, de regels, vormen het über-ich. Uit de confrontatie tussen het Es en het Über-Ich ontwikkelt zich het Ich of het aan het realiteitsprincipe aangepaste organisme. Die aanpassing aan de realiteit verloopt niet zonder spanningen. De onmiddellijke bevrediging moet immers gestopt worden.

10. Meritocratie

Meritocratie (vrij vertaald: geregeerd door degenen die het verdienen) is een maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten (merites). Hierbij gaat het dus niet direct om de aanleg die men heeft, maar wat men met die aanleg doet. Andere factoren, zoals afkomst, grond- of geldbezit, ras en geslacht mogen er (in principe) geen rol bij spelen.

11. Primaire, secundaire en tertiaire socialisatie

Volgens G.H. Mead zijn er drie vormen van socialisatie afhankelijk van de groep die socialiseert. Gebeurt de socialisatie in een primaire groep zoals het gezin of een intieme vriendengroep, dan is er sprake van primaire socialisatie.

Is de groep een meer formele groep, zoals school, werk, uitgebreide familie of dorpsgemeenschap, dan is er sprake van secundaire socialisatie. Belangrijk is dat er nog steeds rechtstreekse en wederkerige interactie is tussen het de groep en het individu.

Tertiaire socialisatie heeft betrekking op de waarden en normen die aangeboden worden vanuit anonieme massamedia zoals reclame, soaps, mode-industrie en beroemdheden waarbij wordt gekeken naar het proces dat plaatsvindt in een gezin en secundaire socialisatie, waar wordt gekeken naar het proces dat bijvoorbeeld op school en bij vrienden plaatsvindt.

12. Sociale leertheorie

De Canadese psycholoog Albert Bandura (1925-) bedacht de sociale leertheorie. Volgens Bandura bestaat de persoonlijkheid niet alleen uit observeerbaar gedrag zoals traditionele leertheoretici beweren, maar ook uit mentale processen. Mensen denken na over zichzelf en kunnen bewuste keuzes maken. Bandura is het wel met Skinner eens dat de bekrachtiging (of beloning) van gedrag ervoor zorgt dat mensen bepaalde gedragspatronen aanleren.

13. Socialisatietheorieën

De term socialisatietheorie is afgeleid van het Latijnse socius = metgezel en het Griekse theoria = beschouwing.

Maatschappelijke veranderingen en internationale vergelijking

1. Emancipatie

Streven naar gelijke rechten en zelfstandigheid.

2. Ik-wij-cultuur

In een ik-cultuur vertaalt Ieder individu de gedragsregels naar zijn eigen, specifieke situatie.. Individualisme neemt een belangrijke plaats in.

In een wij-cultuur staat de groep centraal; een cultuur waarin de groep belangrijker is dan het individu; is een cultuur waarin het wij belangrijker is dan het ik.


3. Individualisering

Individualisering is het proces waardoor mensen meer als individu in plaats van als groep in de samenleving komen te staan. Dit proces is met de industrialisatie op gang gekomen en tegenwoordig wordt de Westerse wereld als geïndividualiseerde wereld gezien.

4. Informalisering

Het begrip informalisering is in de jaren zeventig ingevoerd om te verwijzen naar de minder stijve en meer informele en soepeler omgangsvormen van dat moment. In de jaren negentig werd het begrip informalisering ook steeds vaker gehoord in een op het eerste gezicht heel andere betekenis, namelijk in verband met de deregulering van arbeidsverhoudingen in Derde Wereld landen. Uitdrukkingen zoals ‘informalisering van de economie’ of ‘informalisering van arbeid’ of ‘informalisering van de arbeidsmarkt’ hebben een betekenis gekregen in de concurrentiestrijd tussen regeringen om de vestiging en de investeringen van transnationale of multinationale ondernemingen in hun landen. (Bron: Informalisering van omgangsvormen en van arbeidsverhoudingen, C. Wouters)

5. Kinderwereld

De wereld hoe kinderen die ervaren op een onschuldige manier zonder dat ze zichzelf onderwerpen aan meningen of verantwoordelijkheden.

6. Masculiene versus feminiene culturen

Dit zijn twee statuspatronen. we onderscheiden twee statuspatronen: het mannelijke patroon is gericht op zelfverhoging en het vrouwelijke op zelfverlaging.

7. Open versus gesloten culturen

Open: iedereen weet van elkaar en mag zijn opvattingen vrij uitdragen. Gesloten: er is geen ruimte voor meningen of voor het uitdragen van persoonlijke elementen.

8. Opvoedingspatroon (opvoedingsstijl)

participatief

Uitgaan van vragen en behoeften van kinderen.

repressief

Het gaat hierbij om een opvoeding die aan kinderen opdrachten geeft en duidelijke eisen stelt, omdat dit in het belang van het (onmondige) kind zou zijn; een dergelijke opvoeding is niet gebaseerd op de individualiteit van het kind. (Bron: Ontwikkeling psychologie, F. J. Mönks en A. M. P. Knoers)

autoritatief

Ouders die regels stellen en tegelijkertijd oog hebben voor de wensen en behoeften van hun kind zijn democratische of autoritatieve opvoeders. Zij geven leiding met liefde, houden rekening met de ontwikkeling van hun kind en overleggen met hun kind. De regels die ze stellen onderbouwen ze met argumenten. Het kind wordt gesteund en aangemoedigd.

9. Rechten van het kind

Verdrag inzake de rechten van het kind aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989.

Overig

1. Opvattingen over de mens in de sociale wetenschappen na WOII:

- mens als ‘tabula rasa’:gelijkheidsdenken - mens wordt gevormd door socialisatie: cultureel determinisme: maakbare mens - nadruk op biologische factoren: genetisch determinisme = gevaarlijk!

2.Wat hebben mensen nodig om te overleven?

1. Voedsel Van zelfvoorzienend naar groot netwerk van wederzijds afhankelijkheid 2. Beschutting Vrouwen maakte kleding, huizen gebouwd met behulp van buren. Nu arbeidsdeling.(geldeconomie) 3. Bescherming Microben, roofdieren en andere mensen. Nu microben (afhankelijkheid dokters) en andere mensen (afhankelijkheid politie/leger) 4. Affectie /warmte Genegenheid en achting. Mens is afhankelijk van elkaar: zelfbeeld. Vaak klein netwerk. Experiment surrogaatmoeder voor aapje: gaas met fles of dons 5. Kennis Vroeger opdoen in eigen kring (klein netwerk), nu kennisdeling. Vb = onderwijs (groot netwerk) 6. Sturing Afleren en aanleren. Zelfbeheersing en zelf aanzetten. Vb: wekker. Aanwijzingen en aandrang van anderen nodig Externe dwang (ouders, docenten) in de hoop op externe dwang tot zelfdwang

3. Wat hebben samenlevingen nodig om te overleven?

1. Productie en distributie Voeding en bescherming 2. Reproductie Nieuwe mensen in ongeveer dezelfde netwerken 3. Externe en interne beveiliging Bescherming onderling en tegen vijandige mogendheden 4. Solidariteit (wij-gevoel) 5. Oriëntatie Fysiek en sociaal 6. Sturing. Normhandhaving

4. Dramaturgisch perspectief

Goffman stelt dat mensen in de sociale wereld rollen spelen om elkaar te overtuigen van een bepaalde identiteit. Rol van een persoon is het samenstel van verwachtingen die in de samenleving gelden ten opzichte van iemand in een bepaalde positie Waarom verwachtingen? Het maakt het sociale leven voorspelbaar. Rampen/oorlogen kunnen leiden tot verstoorde verwachtingen Mensen bevestigen elkaar in elkaars rol: “De wereld is een schouwtoneel” (Dramaturgisch perspectief)

Men probeert constant de juiste rol in de juiste situatie te spelen. Kan ook fout gaan: rolconflict: ten opzichte van een en dezelfde rol bestaan verwachtingen die met elkaar in strijd zijn. Het regelen van deze indruk die je probeert te maken noemt Goffman impressiemanagement. Het is voor een individu meestal onmogelijk altijd een rol te spelen. Goffman maakt daarom onderscheid tussen twee situaties: • Frontstage: Op het toneel • Backstage: De voorbereiding op je rol, alleen zijn

5. Socialisatie als leerproces

Socialisatie is het dwingend proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd. Het is een levenslang proces en een voorwaarde voor integratie.

Daarnaast ook belangrijk bij het socialisatieproces, wat moet je een ander leren. Bescherming: Bescherming en beschutting nodig. Aanleren wat gevaarlijk is. Denk aan hete kachel, het verkeer (fietsdiploma)

Kennis : Leren in informele een formele omgeving. Welke kennis aanleren? Ligt aan de cultuur en het milieu

Affectie: Aandacht en koestering. Ervaren is doorgeven.

Sturing: Bijbrengen van manieren. Bv tafelmanierenBelonen en straffen.Sociale dwang tot zelfdwang.Internalisatie. Schaamte

6.Ecologisch model

De verhouding mens en omgeving staat centraal. Net als in een ecosysteem staat alles met elkaar in verbinding.

Mesosysteem: Kind, créche, familie, school

Exosysteem: Sociale network ouders, etnische gmeeenschap, wereld van het werk, buurt

Macrosysteem: Religie/wereldbeeld, huwelijk- en personenrecht, economisch systeem, onderwijssysteem, huisvestingsbeleid.

*Zie afbeeldingen PP

7. Developmental niche

Concentreert zich op drie dimensies van de omgeving waarin kinderen opgroeien. Oftewel, hoe cultuur het kind vormt. Het is een aanvulling op het ecologisch model. Betere analyse van biculturele setting

8. Thomas regel

Als mensen verwachten dat er iets gaat gebeuren, hebben deze verwachtingen gevolgen voor wat er daadwerkelijk gaat gebeuren. Zelfbevestigende verwachtingen: Mensen zorgen dat de verwachting uitkomt. Zelf weerleggende verwachtingen: Het omgekeerde van de verwachting komt uit.

9.Ongelijke sociale verhoudingen:

Bezitsverhoudingen: Bezit is de beschikkingsmacht over goederen en macht ten opzichte van de mensen die niet beschikken over goed. Machtsverhoudingen: Afhankelijkheidsverhoudingen. Positief machtsaldo: iemand heeft iets wat de ander wil hebben. Prestige verhoudingen: Prestige is het respect dat iemand van anderen krijgt binnen een netwerk.

10. Integratie

Integratie heeft primair betrekking op de participatie van immigranten in maatschappelijke instituties.

11. Segregatie

Sociale segregatie (meestal kortweg segregatie genoemd) is een proces waarbij een bepaalde culturele groep zich afzondert van de rest van de maatschappij en samentrekt met andere mensen van soms dezelfde etniciteit. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen vrijwillige segregatie (self-segregation) en gedwongen segregatie.

12. Assimilatie

Culturele assimilatie (ook wel kortweg assimilatie) is een begrip uit de sociologie voor een proces van consistente integratie waardoor leden van een ethno-culturele groep (zoals immigranten of minderheidsgroepen) opgaan in, oftewel geabsorbeerd worden door een gevestigde, doorgaans grotere gemeenschap of cultuur. Dit veronderstelt bij de geabsorbeerde groep het verlies van bepaalde onderscheidende kenmerken, bijvoorbeeld in de sfeer van kleding, spraak of manieren, ten gevolge van het contact met die andere cultuur of gemeenschap.

13. Acculturatie profielen

Integratieprofiel: Grote betrokkenheid bij de samenleving. Sterk etnische en zwakkere nationale identiteit. Zowel autochtone als etnische vrienden. Afwijzing van assimilatie. Ruim 1/3.

Etnisch profiel: Geringe betrokkenheid bij de samenleving. Sterke oriëntatie op de eigen groep. Vrienden binnen de eigen groep en neiging naar segregatie. Iets meer dan 1/5.

Nationaal profiel: Sterke oriëntatie op de samenleving. Sterke nationale identiteit. Vooral contacten met nationale vrienden en neiging naar assimilatie. Minder dan 1/5.

Diffuus profiel: Deze jongeren zijn nog onzeker over hun plaats in de samenleving. Vaak met korte verblijfsduur. Ruim 1/5.



Thema 8: Mondiale vraagstukken

Actoren en juridische principes

1. Algemene Vergadering
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bestaat uit alle lidstaten van de Verenigde Naties. De vergadering komt in een jaarlijkse sessie bijeen. Deze jaarlijkse sessie begint normaal gesproken op de derde dinsdag van september en duurt tot half december. Extra bijeenkomsten kunnen aangevraagd worden door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, of door een meerderheid van VN-leden.
De Algemene Vergadering is het enige VN-orgaan waar alle leden bijeenkomen. Tijdens de bijeenkomst kunnen initiatieven gelanceerd worden over onder meer vrede, economische vooruitgang en mensenrechten.
2. EGKS
De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal of de EGKS was een Europese organisatie die bedoeld was om na de Tweede Wereldoorlog de vrede in Europa te verzekeren door oorlog tussen West-Europese landen onmogelijk te maken. Voor dat doel werd de productie van kolen en staal, die toen golden als de belangrijkste middelen voor de productie van oorlogswapens, onder het gezag geplaatst van een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit. De EGKS geldt als de eerste aanzet tot de Europese Unie, waarin zij later opging, al hield zij juridisch pas op te bestaan in 2002, na 50 jaar.
3. Europees Hof voor de rechten van de Mens
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een Europees gerechtshof waar individuen, groepen, organisaties en landen een klacht kunnen indienen tegen een lidstaat van de Raad van Europa. Het betreft klachten over het Europees Verdrag voor de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het Hof is gevestigd in Straatsburg.
4. Europees Parlement
Het Europees Parlement of kortweg EP (soms ook Europarlement) is de rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordiging van de Europese Unie. Het is de enige instelling van de Europese Unie die direct door de burgers wordt gekozen. Samen met de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie heeft het een wetgevende taak binnen de Europese Unie.
5. Europese Centrale Bank
De Europese Centrale Bank (ECB) is de centrale bank van de Economische en Monetaire Unie. Het is tevens een van de zeven instellingen van de Europese Unie. De voornaamste taak van de ECB is het behouden van de prijsstabiliteit in de eurozone.
6. Europese Commissie
De Europese Commissie is het uitvoerende orgaan van de Europese Unie. Ze is verantwoordelijk voor het indienen van wetsvoorstellen, het beheren van de EU-begroting, het handhaven van het EU-recht (in samenwerking met het Hof van Justitie), en het vertegenwoordigen van de EU op internationaal niveau.
7. Europese Raad
De Europese Raad bestaat uit de regeringsleiders van de 28 lidstaten van de Europese Unie, een voorzitter en de voorzitter van de Europese Commissie. De Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid neemt ook deel aan de werkzaamheden van de Europese Raad. De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten.
8. Hof van Justitie
Het Hof van Justitie verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Europese verdragen. Het is de hoogste rechterlijke instelling van de Europese Unie en maakt samen met het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie deel uit van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
9. IMF
Het Internationaal Monetair Fonds of Internationaal Muntfonds (IMF) is een VN-organisatie voor internationale samenwerking op monetair gebied, bestrijding van financiële crises en kredietverlening voor staten met betalingsproblemen. Het IMF is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties met hoofdkantoor in Washington D.C..
10. Intergouvernementalisme, intergouvernementele organisatie
Intergouvernementalisme is een theorie over het nemen van beslissingen in internationale organisaties, waarbij de beslissingsmacht gelegen is bij de soevereine lidstaten. Soevereine lidstaten zijn in deze theorie alleen gebonden aan hun eigen besluiten. Beslissingen moeten hierom altijd unaniem genomen worden.
In een intergouvernementele organisatie zijn de lidstaten gebonden aan het verdrag van de internationale organisatie als zij er uitdrukkelijk mee hebben ingestemd. De beslissingsmacht in een intergouvernementele organisatie is in handen van de afgevaardigden of vertegenwoordigers (vaak een minister) van de lidstaten.
11. Internationaal Gerechtshof, -Strafhof
Het Internationaal Gerechtshof (ook wel Internationaal Hof van Justitie genoemd; Frans: Cour internationale de justice; Engels: International Court of Justice) is het belangrijkste gerechtelijke orgaan binnen de Verenigde Naties. Het hof houdt zich bezig met rechtsgeschillen tussen staten. Het bestaat uit 15 rechters die worden gekozen door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Het Internationaal Gerechtshof is gevestigd in Den Haag in het Vredespaleis.
Het Internationaal Strafhof (International Criminal Court/Cour Pénale Internationale, ICC/CPI) is een permanent hof voor het vervolgen van personen die verdacht worden van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden zoals deze zijn omschreven in het statuut. De werktalen zijn Engels en Frans. Het Internationaal Strafhof is in 2002 opgericht en zetelt in Den Haag, sinds december 2015 in een nieuw gebouwd pand aan de Oude Waalsdorperweg, nadat een aantal jaren gebruikgemaakt was van een voorlopig onderkomen op het bedrijventerrein Binckhorst.
12. Internationale orde, -recht,- handel, -betrekkingen
Klassieke beeld internationale orde: talloze soevereine naties zijn ofwel met elkaar in conflict ofwel zij gaan bondgenootschappen aan met andere staten tegen een gemeenschappelijke rivaal.
Met internationaal recht wordt meestal internationaal publiekrecht bedoeld, ook wel bekend als Volkenrecht. Het is een van de rechtsgebieden die op dit moment het meest in ontwikkeling is.
De internationale handel of wereldhandel is de handel tussen landen. Als een land producten verkoopt aan het buitenland dan is er sprake van export (uitvoer) door dit land. Als een land producten koopt van het buitenland is er sprake van invoer.
De studie van Internationale betrekkingen is een deel van de politieke wetenschap die zich ten doel stelt de buitenlandse betrekkingen en betrekkingen tussen staten te onderzoeken.
13. NAVO
De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) (Engels: NATO, North Atlantic Treaty Organisation; Frans: OTAN, Organisation du traité de l'Atlantique nord) is een na de Tweede Wereldoorlog opgerichte organisatie ter ondersteuning van het Noord-Atlantische Verdrag dat in Washington op 4 april 1949 werd getekend. Het NAVO-hoofdkwartier is gevestigd in de Brusselse deelgemeente Haren.
14. New Industrializing Countries
Met de Newly Industrialized Countries, oftewel NIC's worden landen met een snelgroeiende economie bedoeld. Hieronder vallen Singapore, Thailand, Turkije, China, India, Maleisië, Hongkong, Taiwan, Vietnam, Filipijnen en Indonesië. Ook Mexico wordt tegenwoordig tot de Newly-industrialized countries gerekend.
15. Non Gouvernemental organisations
Een niet-gouvernementele organisatie (of ngo, ook wel non-gouvernementele organisatie) is een organisatie die onafhankelijk is van de overheid en zich op een of andere manier richt op een verondersteld maatschappelijk belang. Over het algemeen gaat het om organisaties die werken aan het bevorderen van milieubescherming, gezondheid, ontwikkelingswerk of het bevorderen van de mensenrechten. De term wordt veel gebruikt voor organisaties die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighouden.
16. Raad van Europa
De Raad van Europa (afgekort: RvE, Frans: Conseil de l'Europe, Engels: Council of Europe) is een internationale organisatie waarvan 47 Europese landen lid zijn. Verder zijn 6 niet-Europese landen alsook Vaticaanstad waarnemer bij de RvE. De Raad is op 5 mei 1949 met het Verdrag van Londen opgericht door de 10 stichtende leden (onder andere België en Nederland) en heeft zijn zetel in het Franse Straatsburg.
17. Raad van Ministers
De Raad van de Europese Unie (ook wel Raad van Ministers of kortweg Raad genoemd) is een instelling van de Europese Unie.[1] De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit en heeft daarnaast bepaalde beleidsbepalende en coördinerende taken.
18. Surpranationalisme, supranationale organisaties
Supranationalisme is een wijze van samenwerking en besluitvorming in politieke gemeenschappen bestaande uit verschillende staten.
In supranationale organisaties worden bepaalde bevoegdheden van de nationale staten overgedragen naar een autoriteit die boven de nationale staten staat. Aangezien beslissing op supranationaal niveau soms bij meerderheid genomen worden, kan het gebeuren dat een lidstaat in een supranationale unie door de andere lidstaten gedwongen wordt een bepaalde beslissing door te voeren, dus de supranationale unie zaken aan de lidstaten kan opleggen.
19. UNCTAD/UNHCR/UNICEF/WHO
De UNCTAD staat voor United Nations Conference on Trade and Development en is de conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling. Het is een permanent intergouvernementeel lichaam.
De Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen of United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) staat aan het hoofd van de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties met dezelfde naam. Het hoofdkwartier van deze organisatie bevindt zich in Genève, Zwitserland.
Het Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF,United Nations Children's Fund; tot 1953: United Nations International Children's Emergency Fund) is een organisatie binnen de Verenigde Naties die zich inzet voor het welzijn van kinderen, onder andere via het Verdrag inzake de rechten van het kind.
De Wereldgezondheidsorganisatie (Engels: World Health Organization, WHO) is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties gevestigd in Genève met als doel wereldwijde aspecten van de gezondheidszorg in kaart te brengen, activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg te coördineren en de gezondheid van de wereldbevolking te bevorderen.
20. Veiligheidsraad
De Veiligheidsraad is een belangrijk orgaan van de Verenigde Naties. Zijn primaire verantwoordelijkheid is het handhaven van de internationale veiligheid en vrede, in het kader van de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
21. Verdrag van Maastricht en Lissabon
Het Verdrag van Maastricht (officieel het Verdrag betreffende de Europese Unie, kortweg EU-Verdrag) werd ondertekend op 7 februari 1992 en diende ter oprichting van de Europese Unie.
Het Verdrag van Lissabon is een verdrag van de Europese Unie, getekend in Lissabon op 13 december 2007. Het is in wezen geen op zichzelf staand verdrag: het veranderde het functioneren van de Unie via een reeks amendementen op de verdragen van Rome en Maastricht. De geconsolideerde versies van deze documenten vormen de wettelijke basis voor de Europese Unie. Na ratificatie door alle 27 EU-lidstaten trad het verdrag in werking op 1 december 2009.
22. Verenigde Naties,-doelstellingen, -Handvest, -secretaris-generaal
De Verenigde Naties (afkorting: VN) zijn een internationale organisatie, opgericht in 1945 door 51 landen. Het is een intergouvernementele organisatie die samenwerkt op het gebied van het internationale recht, mondiale veiligheid, behoud van mensenrechten, ontwikkeling van de wereldeconomie en het onderzoek naar maatschappelijke en culturele ontwikkelingen.
Op 25 april 1945 begon de "United Nations Conference on International Organizations" (Conferentie van de Verenigde Naties over Internationale Organisaties) in San Francisco. Naast de onafhankelijke naties werden ook enkele non-gouvernementele organisaties, waaronder de Lions Clubs International, uitgenodigd om te assisteren bij de opstelling van de organisatie. De vijftig naties die aanwezig waren op de conferentie ondertekenden twee maanden later, op 26 juni, het Handvest van de Verenigde Naties (de grondwet van de organisatie).
De secretaris-generaal van de Verenigde Naties is het hoofd van het Secretariaat van de Verenigde Naties, een van de belangrijkste organen van dat instituut. Hij wordt daarom feitelijk als het hoofd van de Verenigde Naties beschouwd. De huidige secretaris-generaal is António Guterres.
23. Volkssoevereiniteit
Volkssoevereiniteit is het principe dat het volk (als geheel) het hoogste gezag van de staat vormt. De uitoefening van staatsmacht wordt bij dit principe gelegitimeerd doordat alle macht die regering, parlement en rechters hebben, geacht wordt vooraf (via een grondwet) te zijn toegekend door het volk.
24. Wereldbank
De Wereldbank is 's werelds grootste instituut voor ontwikkelingssamenwerking. Zij verstrekt leningen aan ontwikkelingslanden en middeninkomenslanden, met als voornaamste doel het bestrijden van armoede. (Thuisbasis: Washington D.C., Verenigde Staten.

Opgericht: 27 december 1945. Oprichters: John Maynard Keynes, Harry Dexter White.)

25. WTO
De Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation) is een intergouvernementele organisatie die toeziet op de naleving van afspraken over de handel tussen landen. Veel van die afspraken zijn van belang voor het internationale zakendoen. (Opgericht: 1 januari 1995. Thuisbasis: Genève, Zwitserland. Oprichters: Hongkong, Dominica, Frankrijk, Oostenrijk en meer)

Politiek, macht, invloed en ongelijkheid

1. Anti/Andersglobalisten
Antiglobalisme of antimondialisme is een beweging die zich verzet tegen het globalisme. Antiglobalisten verzetten zich radicaal tegen iedere vorm van globalisering, men ziet het als een bedreiging voor de lokale cultuur en economie.
Het andersglobalisme, andersmondialisme of de global justice movement (beweging voor wereldwijde rechtvaardigheid) is een pluriforme, los georganiseerde beweging die zich verzet tegen wat zij ziet als de 'neoliberale' manier van globalisering en met name het ontstaan van wat zij ziet als een ongereguleerde, dan wel ondemocratisch gereguleerde wereldmarkt.
2. Armoede
Armoede is volgens de definitie van de Verenigde Naties het niet kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften. Zij ontstaat wanneer een persoon of een groep mensen onvoldoende betaal- en/of ruilmiddelen heeft om in de primaire levensbehoeften te kunnen voorzien. De bestaansmiddelen hiervoor zijn wel aanwezig, maar ze kunnen als gevolg van schaarste onbetaalbaar worden. Primaire levensbehoeften omvatten zaken als schoon en drinkbaar water, voedsel, kleding, huisvesting en gezondheidszorg. Zij gelden als noodzakelijk om een menswaardig leven te kunnen leiden. Deelnemen aan het sociale leven, degelijk onderwijs en ontspanning kunnen als secundaire levensbehoeften beschouwd worden. Het tegengestelde van armoede is rijkdom. Het tegengestelde van schaarste is overvloed. De overgang tussen armoede en welstand wordt aangeduid door de armoedegrens.
3. BBP/BNI per hoofd van de bevolking
Het bruto binnenlands product (bbp) is de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). Meestal wordt met dit begrip het bruto binnenlands product tegen marktprijzen bedoeld.
Het bruto nationaal inkomen of bni (voorheen bruto nationaal product of bnp) is een veelgebruikte maat voor de omvang van een economie. Dit is het bruto binnenlands product plus de door de inwoners van het eigen land in het buitenland verdiende primaire inkomens minus de door buitenlanders in het betreffende land verdiende primaire inkomens. Samengevat betekent 'binnenlands' hier verdiend/geproduceerd binnen de landsgrenzen en 'nationaal' verdiend/geproduceerd door de staatsburgers van een land.
Het bni per hoofd van de bevolking is een maat voor de welvaart van een land.
4. Betalingsbalans
De betalingsbalans van een land is een overzicht van de waarde van alle transacties die in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden tussen ingezetenen van het land en niet-ingezetenen van andere landen (het buitenland). De Nederlandse betalingsbalans wordt samengesteld en gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.
5. Bevolkingsgroei
De bevolkingsgroei is de toename van het inwonersaantal in een bepaald land of gebied gedurende een bepaalde tijd. Als de toename negatief is spreken we van bevolkingsdaling of negatieve bevolkingsgroei. Vooral tijdens een demografische transitie kan er een zeer sterke bevolkingsgroei zijn.
6. Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen, aldus de definitie van de VN-commissie Brundtland uit 1987.
7. Feodaliteit
Het feodalisme of de feodaliteit (van het Latijnse feudum of "leen") is het leenstelsel dat van de val van het West-Romeinse Rijk (ca. 500) tot de Franse revolutie (1789) in Europa heerste. De leenheer gaf gebieden in leen aan zijn leenmannen en kreeg in ruil hiervoor trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten.
8. Hegemonie
Hegemonie uitspraak (info / uitleg) (Gr. ἡγεμών, hègemoon, "aanvoerder, gids") noemt men het overwicht op uiteenlopende gebieden als, politiek, handel, cultuur en ideologie van een partij of staat over andere partijen of staten, waardoor de eerste indirecte macht over de andere kan uitoefenen.
9. Hulpbeleid/(on)gebonden hulp, programma, nood en project hulp
Gebonden hulp is een vorm van ontwikkelingssamenwerking waarbij het land dat hulp ontvangt verplicht is om goederen en diensten af te nemen in het land dat de hulp biedt. Het land dat hulp biedt aan een ontwikkelingsland wordt donorland genoemd. Gebonden hulp heeft als uitgangspunt 'help you, help me'.
Een land dat gebonden (ontwikkelings)hulp ontvangt van een ander land, moet dit geld uitgeven in het land, waarvan het de hulp heeft ontvangen. Aan ongebonden (ontwikkelings)hulp zitten geen of minder voorwaarden.
Noodhulp of humanitaire hulp is hulp aan slachtoffers van natuurrampen of gewapende conflicten. Het primaire doel van noodhulp is het redden van levens, het verminderen van menselijk lijden en het bewaren en beschermen van menselijke waardigheid.
10. Human Development Index
De index van de menselijke ontwikkeling (ontwikkelingsindex), VN-index (welzijnsindex) of Human Development Index (HDI) van de Verenigde Naties meet voornamelijk armoede, analfabetisme, onderwijs en levensverwachting in een bepaald land of gebied.
11. Humanitaire hulp
Noodhulp of humanitaire hulp is hulp aan slachtoffers van natuurrampen of gewapende conflicten. Het primaire doel van noodhulp is het redden van levens, het verminderen van menselijk lijden en het bewaren en beschermen van menselijke waardigheid.
12. Machtsevenwicht
Machtsevenwicht is het politieke en veelal ook militaire evenwicht tussen twee of meer machtige staten. De mate van militair evenwicht wordt aangeduid als militaire balans.
13. Mensenrechten
De rechten van de mens of mensenrechten omvatten rechten waarop iedereen aanspraak kan maken, ongeacht herkomst, nationaliteit, overtuiging, geslacht, wettelijke status of andere kenmerken. Voorbeelden zijn het recht op vrije meningsuiting, het recht op leven, het recht op bescherming tegen marteling en het zelfbeschikkingsrecht.
14. Microkrediet
Microkrediet is een onderdeel van het groter omvattende begrip microfinanciering.
15. Middenklasse
De middenklasse is een sociale klasse, die bestaat uit personen die niet (meer) met hun handen (hoeven) werken.
16. Millenniumdoelen
De millenniumdoelstellingen, Verenigde Naties Millennium Development Goals, richten zich op het uitbannen van wereldwijde armoede. Regeringsleiders van 189 landen hebben in september 2000 de United Nations Millennium Declaration ondertekend. Daarmee verbinden zij zich aan het behalen van de doelstellingen.
17. Modernisering
Het begrip modernisering verwijst in eerste instantie naar het geheel van samenhangende maatschappelijke veranderingen die vanaf de industriële revolutie hebben plaatsgevonden.
18. Ontwikkeling,-land, -hulp, -beleid
Een ontwikkelingsland is veelal een land dat (nog) geen hoge graad van industrialisatie bereikt heeft in verhouding tot ontwikkelde landen. Het beschikt hierdoor over een relatief grote landbouwsector, een kleine dienstensector, een lage levensstandaard alsook een laag bruto nationaal product.
Van oudsher spreekt men van ontwikkelingshulp, maar in de jaren zeventig van de 20e eeuw werd de term ontwikkelingssamenwerking geïntroduceerd. Daarmee drukken donoren uit dat zij ontvangende landen en organisaties als gelijkwaardige partners beschouwen.
Het ontwikkelingsbeleid is een van de belangrijkste onderdelen van het buitenlands beleid van de Europese Unie. Sinds haar oprichting ondersteunt de EU partnerregio's in hun ontwikkeling. De EU heeft haar oorspronkelijke focus op de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) geleidelijk uitgebreid en werkt nu samen met zo'n 160 landen overal ter wereld.
19. Schuld; -landen, verlichting
De staatsschuld of overheidsschuld omvat het totaal van de schulden van de centrale overheid, de niet-centrale overheden (provincies, waterschappen, gemeenten) en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen. Formeel is de tweede naam juister dan de eerste, daar de staatsschuld officieel een naam is voor alleen de brutoschuld van het Rijk.
De betekenis van schuldverlichting is: afspraken waarbij door een of meerdere crediteuren aan een of meerdere debiteurenlanden uitstel of afstel van rentebetalingen en aflossing van schulden wordt verleend.
20. Stabiliteits- en Groeipact
In het Stabiliteits- en groeipact spreken de landen die lid zijn van de Europese Unie af dat hun begrotingen in evenwicht zijn of een overschot hebben. Dat betekent dat de regeringen niet meer geld uitgeven dan ze ontvangen. Dat doel hoeft nog niet meteen bereikt te worden, maar de EU-landen moeten er wel naartoe werken. De afspraken zijn gemaakt in 1997.
Regeringen maakten al in het Verdrag van Maastricht afspraken over een maximaal begrotingstekort van 3% van het bbp en een maximale overheidsschuld van 60% van het bbp. In het Stabiliteitspact werden die afspraken nader ingevuld en werd afgesproken wat moet gebeuren als landen toch een hoger tekort hebben.
21. Structurele aanpassingsprogramma’s
In de jaren 70 zet de schuldencrisis de Wereldbank aan tot een nieuwe koers. Veel arme landen kunnen hun schuldenlast niet meer opbrengen. De Wereldbank introduceert daarop structurele aanpassingsprogramma’s. Zij eist onder meer dat ontwikkelingslanden hun munt devalueren, hun markten openstellen en zich richten op export. Voorts moeten overheden bezuinigen op uitgaven voor sociale voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg. De structurele aanpassingsprogramma’s zullen de agenda van de Wereldbank en het IMF twee decennia domineren.
22. Structurele hulp
Structurele hulp is hulp aan ontwikkelingslanden die gericht is op verbetering van de productiestructuur.
23. Subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel of subsidiariteitsprincipe is een organisatiewijze of regel in taakverdeling tussen 'hogere' en 'lagere' openbare overheden. Het houdt in algemene zin in dat hogere instanties niet iets moeten doen wat door lagere instanties kan worden afgehandeld.
24. Terrorisme
Terrorisme (van het Latijnse terror, paniek) is het zonder wettige grond plegen van ernstig geweld, of ernstige dreiging daarmee, met een politiek doel. In de meeste opvattingen over wat terrorisme is, moet het om illegaal geweld gaan, doorgaans gekoppeld aan burgers als slachtoffers.
25. Urbanisatie/verstedelijking
Verstedelijking of urbanisatie is de geleidelijke uitbreiding van intensief bewoonde gebieden, als gevolg van bevolkingsgroei en veranderingen in het levenspatroon van de bevolking. De mate van verstedelijking wordt uitgedrukt in de urbanisatiegraad.

Beleid: regels, effecten en dilemma’s

Bilateraal
De belangrijkste rechtsbron van het volkenrecht is het verdrag. Een verdrag is een overeenkomst tussen staten. Daarin worden wederzijds rechten en plichten vastgelegd. Verdragen zijn te onderscheiden naar het aantal daaraan deelnemende landen.
Convergentie
De convergentietheorie is voornamelijk geformuleerd door de Nederlandse econoom Jan Tinbergen. Tinbergen voorspelde dat het Russische communisme en het Amerikaanse kapitalisme steeds meer naar elkaar zouden toegroeien, meer bepaald naar een Europees model van gecorrigeerde markteconomie.
Democratisch tekort
Een democratisch tekort of democratisch deficit ontstaat wanneer ogenschijnlijk democratische organisaties of instellingen in feite tekortschieten bij de vervulling van wat ze verondersteld worden te doen voor (het respecteren van) de beginselen van de democratie.[1] Voorbeelden zijn de aanwezigheid van kiesdrempels, bijzondere meerderheden, een grote invloed van lobbygroepen, het onvoldoende doorwegen van de stem van het parlement in beslissingen of het niet voldoende rekening houden met de uitslag van een referendum.
Gekwalificeerde meerderheid
Een gekwalificeerde meerderheid is een meerderheid die in een stemprocedure pas doorslaggevend is wanneer ze voldoet aan aanvullende voorwaarden. Ze wordt vereist wanneer niet kan worden volstaan met een gewone meerderheid (meer vóór- dan tegenstemmen) of een absolute meerderheid (ten minste de helft plus een half van een relevant aantal stemmen) om tot een bepaalde beslissing te komen of om een voorstel al of niet aan te nemen.
5. Genocide
Genocide (of volkerenmoord) is een misdrijf in het internationale recht dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in Resolutie 96(1) omschreven werd als 'de ontzegging van het recht van bestaan van een gehele menselijke groep.'
In april 1994 kwamen bij de genocide in Rwanda 800.000 Hutu's en Tutsi's om het leven. Datzelfde jaar werden de verantwoordelijken voor die misdaad voor het 'Internationaal Straftribunaal voor Rwanda' gebracht. Ook andere genocidemisdadigers stonden intussen terecht.
Good governance
Good governance is an indeterminate term used in the international development literature to describe how public institutions conduct public affairs and manage public resources. Governance is "the process of decision-making and the process by which decisions are implemented (or not implemented)". The term governance can apply to corporate, international, national, local governance[1] or to the interactions between other sectors of society.
Idealisme (constructivisme)
Belicht zowel de veranderende normen omtrent soevereiniteit, mensenrechten en internationaal recht als de toegenomen potentie van religieuze ideeën binnen de politiek.
Benadrukt dat een consensus over waarden een solide fundament is voor een stabiele politiek. Het idealisme ziet ook in dat het bereiken van een consensus niet gemakkelijk zal zijn en kan leiden tot conflict onder verschillende groepen binnen de samenleving.
Imperialisme
Imperialisme is het proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld uit willen breiden door gebieden te veroveren en te beheersen. Het overnemen gebeurt niet, zoals bij kolonialisme, alleen om de economische redenen.
Integratie
Integratie is het socialisatieproces van acculturatie waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep, maar daarnaast contact onderhouden met de andere leden van de eigen groep. Er is dus een hoge graad van zowel cultuurbehoud en participatie met de eigen groep (ingroup), als van participatie met en aanpassing aan de andere groep (outgroup).
Europese integratie, ook wel Europese eenwording of Europese eenmaking, is het eenwordingsproces van Europese landen. Dit wordt tegenwoordig vooral geleid door de Raad van Europa en de Europese Unie.
Kolonialisme
Kolonialisme is de benaming voor een systeem waarin staten eigen koloniën hebben.
Bij kolonisatie is er sprake van uitbreiding van het grondgebied van een soevereine staat. Afhankelijk van de houding van de kolonisator werd er over de inheemse bevolking beslist, werd deze verplaatst of zelfs uitgeroeid. Deze term heeft zodoende een negatieve bijklank gekregen.
Multilateraal
Een specifiek samenwerkingsverband kan bestaan uit twee partners (bilateraal) of meer dan twee partners (multilateraal). Beide modellen hebben hun voordelen. Een bilateraal samenwerkingsverband geeft de mogelijkheid om alle modaliteiten en afspraken perfect af te stemmen op de noden van de twee betrokken partners, terwijl in een multilateraal model wellicht meer compromissen nodig zullen zijn. Een multilateraal model, of netwerk in de eigenlijke betekenis van het woord, geeft in principe veel meer mogelijkheden. De input van de ene partner moet niet één-op-één afgewogen worden tegen een tegenprestatie van één bepaalde andere partner, maar kan tegen de meerwaarde van het gehele netwerk afgezet worden. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de uitwisseling van studenten binnen een consortium, of van consortium tot consortium. De reciprociteit moet dan niet tussen elke twee partners bilateraal afgemeten worden, maar op het niveau van het consortium, wat een veel grotere mate van flexibiliteit oplevert.
Protectionisme
Protectionisme is een stelsel van maatregelen van de overheid waarbij getracht wordt bescherming te bieden aan binnenlandse landbouw, producenten en industrieën.
Realisme
De basisstellingen van de theorie zijn: de staat is de belangrijkste actor in de internationale betrekkingen; de staat is een unitaire actor; de staat is een rationele actor die naar maximalisatie van zijn eigenbelang streeft; veiligheid is het belangrijkste thema in de internationale betrekkingen.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Realisme_(internationale_betrekkingen)
Richtlijn
Een Europese richtlijn is een wetgevend instrument van de Europese Unie.
Veiligheidsdilemma
Het veiligheidsdilemma is een concept uit de internationale betrekkingen. Omdat staten in onzekerheid verkeren over elkaars motieven weten ze niet of hun veiligheid al dan niet in gevaar is. Ze willen in staat zijn zichzelf te verdedigen indien nodig en er ontstaat een wapenwedloop.
Vredesmissie
Een vredesoperatie of vredesmacht is een leger en/of een diplomatieke missie, die speciaal is ontworpen om de vrede te herstellen en te behouden in bepaalde gebieden waar zich een gewapend conflict afspeelt. Deze worden meestal door de Verenigde Naties georganiseerd, maar ook andere internationale organisaties, zoals het GOS, de ECOWAS en de OCSE, organiseren zulke vredesoperaties. De burger-waarnemers van deze vredesmacht dragen witte kledij met daarop duidelijk de afkorting "UN", van United Nations, in het zwart. De militairen van de vredesmacht dragen hun nationale uniformen, maar hun muts of helm heeft de lichtblauwe kleur van de VN vlag, met daarop een VN insigne of de afkorting "UN" in het wit. Vandaar dat men spreekt over blauwmutsen of blauwhelmen. Soms zie je ook wel troepen uit bijvoorbeeld India met een lichtblauwe tulband. De burger- en/of militaire voertuigen zijn allemaal in een helle witte kleur met daarop ook duidelijk de zwarte afkorting "UN". Meestal is er op de voertuigen ook een VN vlag bevestigd.

Sociale en economische orde

Divergentie
Het uiteenlopen van opvattingen of Persoonlijkheden, die eerst vrij goed samenpasten, tot verschillen die moeilijk te overbruggen lijken.
Voorbeelden - Het uit elkaar groeien van huwelijkspartners, medewerkers die in het begin zeer eensgezind waren en later uiteenlopende opvattingen beginnen te krijgen.
Euro, -zone
In 1992 werd in Maastricht besloten tot invoering van de euro. Hierbij zou de waarde van 1 euro gelijk zijn aan 1 ECU (European Currency Unit oftewel 'Europese rekeneenheid'). Sinds 4 januari 1999 worden de koersen van aandelen, obligaties en opties aan de beurs in euro's weergegeven. De munten en bankbiljetten werden op 1 januari 2002 gelijktijdig ingevoerd in 12 landen van de Europese Unie, alsmede in Monaco, San Marino en Vaticaanstad, tijdens de grootste monetaire omwisselingsoperatie aller tijden.
De eurozone (of eurosysteem, eurolanden, eurogebied) is de verzamelnaam voor de landen van de Europese Unie die de euro als munt hebben. De Europese Centrale Bank is verantwoordelijk voor het monetair beleid binnen de eurozone.
Globalisering/mondialisering
Mondialisering (ook wel globalisering genoemd) is een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als centraal kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen over de wereld worden gespreid die gedreven worden door de informatie- en communicatietechnologie en door internationale handel. Mondialisering wordt mogelijk gemaakt door ontwikkelingen op het gebied van vervoer en telecommunicatie. Ze kenmerkt zich verder door verregaande schaalvergroting, het ontstaan van een wereldwijd kapitalisme en de verspreiding van een consumentencultuur.
Informele sector
Onder informele economie (=verborgen economie) verstaat men de wettelijke en onwettelijke economische activiteiten die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komen doordat ze niet worden waargenomen door de instellingen die de nationale rekeningen opstellen, namelijk het CBS in Nederland en het Instituut voor de Nationale Rekeningen in België. De term wordt vooral geassocieerd met de derde wereld, waar in veel landen meer dan de helft van de bevolking werkzaam is in de informele sector. Dat neemt niet weg dat ook in ontwikkelde landen vele informele economische activiteiten plaatsvinden.
Interne markt
Een gemeenschappelijke markt, ook wel interne markt genoemd, is een vorm van economische integratie. Het is een gebied zonder economische binnengrenzen en met een gemeenschappelijke buitengrens (douane-unie) waarbinnen productiefactoren (goederen, personen, diensten en kapitaal) zich vrijelijk kunnen bewegen. Het is de vierde stap in economische integratie, verder gaand dan een douane-unie maar minder vergaand dan een muntunie. De Europese interne markt is een voorbeeld van een gemeenschappelijke markt.
Kredietcrisis
De kredietcrisis is de aanduiding voor de crisis op de financiële markten die in de zomer van 2007 ontstond, in het najaar van 2008 een hoogtepunt bereikte en eerst in de loop van 2011 afliep.
Monetair beleid, -integratie
Onder monetair beleid of monetaire politiek verstaat men het geheel van maatregelen die een Centrale Bank kan nemen om de waarde van de eigen valuta stabiel te houden.
Elke lidstaat van de Europese Unie is lid van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Deze monetaire unie streeft naar een optimale integratie van de nationale economieën, zodat economische groei en welvaart gestimuleerd worden.
Ruilvoet; -verhouding
Internationaal - Het gemiddeld exportprijspeil gedeeld door het gemiddeld importprijspeil. Een ruilvoetverbetering ontstaat door een stijging van het gemiddeld exportprijspeil ten opzichte van het gemiddeld importprijspeil. Gebeurt het omgekeerde, dan is sprake van een ruilvoetverslechtering. (Schöndorff c.s.).
Washington consensus
De Washington Consensus is een term voor het eerst gebruikt door John Williamson in 1989 om een relatief specifieke set van tien beleidsprescripties aan te duiden die samen volgens hem het standaard hervormingspakket vormden voor landen getroffen door een economische crisis zoals het werd gepromoot door de in Washington, D.C gevestigde instituten zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en het Amerikaanse Ministerie van Financiën.
Welvaart, - cijfer, -kloof
Welvaart is de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd. Het is een kwalitatieve maatstaf. Men spreekt ook wel van welvaart in ruime zin.
De welvaartskloof gaat over het verschil in welvaart tussen arm en rijk. Dat kan zijn binnen een land, maar ook een kloof tussen stad en platteland, tussen regiaoś landen of wereldelen.

Theorieën, visies en beeldvorming

Centrum-periferie [Friedman]
Het kerngebied is dominant; daar worden de besluiten genomen en is de economische en politieke macht gevestigd. Op mondiaal niveau wordt de relatie westerse rijke gebieden en de armere ontwikkelingslanden ook aangeduid als een centrum-periferie verhouding.
http://www.schooltv.nl/video/centrum-en-periferie-de-relatie-tussen-het-westen-en-ontwikkelingslanden/
Dependenciatheorie
Dependencia (Spaans: afhankelijkheid) is de ongelijkwaardige politieke en economische relatie tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. De theorie hierachter is ontwikkeld in de studie van de ontwikkeling van Latijns-Amerika, dat ondanks de financiële en technische steun uit het rijke noorden achterbleef bij de verwachtingen. Zoals bij andere centrum–periferiemodellen ligt de nadruk op externe factoren die bijdragen aan de achterstand. In deze modellen wordt gewezen op de quasi-koloniale verhoudingen die nog bestaan waarbij het rijke centrum arbeid en grondstoffen onttrekt aan de arme periferie.
IB-theorieën; (neo)realisme, idealisme, (neo)liberalisme
De basisstellingen van de theorie zijn: de staat is de belangrijkste actor in de internationale betrekkingen; de staat is een unitaire actor; de staat is een rationele actor die naar maximalisatie van zijn eigenbelang streeft; veiligheid is het belangrijkste thema in de internationale betrekkingen.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Realisme_(internationale_betrekkingen)
Het neorealisme betreft een theoretisch wat grondiger uitwerking van de klassieke realistische visie dat het internationale statensysteem wordt gekenmerkt door anarchie en dat staten hierbinnen proberen te overleven door zo veel mogelijk macht te verwerven.
Het idealisme belicht zowel de veranderende normen omtrent soevereiniteit, mensenrechten en internationaal recht als de toegenomen potentie van religieuze ideeën binnen de politiek.
Het idealisme benadrukt dat een consensus over waarden een solide fundament is voor een stabiele politiek. Het idealisme ziet ook in dat het bereiken van een consensus niet gemakkelijk zal zijn en kan leiden tot conflict onder verschillende groepen binnen de samenleving.
Het liberalisme benadrukt de groei van het aantal democratieën en hoe de ontwikkeling van een democratie in sommige gevallen nogal chaotisch kan verlopen.
Het liberalisme Belicht het coöperatieve potentiaal van oude lang gevestigde democratieën. Dit potentieel wordt vooral ten volste benut als men samenwerkt met effectieve instituties. Als keerzijde stelt het liberalisme dat gevestigde democratieën nogal de hardnekkige neiging hebben om ondemocratische landen te democratiseren. Vaak leidt inmenging (door o.a. het beginnen van een oorlog om een dictator af te zetten) tot chaos en geweld.
Stages of economic growth [Rostow]
Walt Whitman Rostow, ook bekend als Walt Rostow of W.W. Rostow (7 oktober 1916 – 13 februari 2003) was een Amerikaanse economisch-historicus, auteur van invloedrijk boek The stages of economic growth; a non-communist manifesto (1960). Kern van zijn fasentheorie is dat ieder land eenzelfde ontwikkeling zal doormaken, alleen sommige landen wat eerder dan andere. Daarmee de suggestie aan ontwikkelingslanden om tijdens de Koude Oorlog bij het Westerse blok te blijven, dan zal de welvaart vanzelf komen. In tegenstelling tot centrum-periferie modellen zoals de wereld-systeemtheorie van Wallerstein.
Unbalanced growth [Hirschmann]
Albert Otto Hirschman (born Otto-Albert Hirschmann; April 7, 1915 – December 10, 2012) was an influential economist and the author of several books on political economy and political ideology. His first major contribution was in the area of development economics. Here he emphasized the need for unbalanced growth. Because developing countries are short of decision making skills, he argued that disequilibria should be encouraged to stimulate growth and help mobilize resources. Key to this was encouraging industries with a large number of linkages to other firms.
Wereldsysteemtheorie [Wallerstein]
De wereld-systeemtheorie of wereld-systeemanalyse is een theoretisch raamwerk in de internationale betrekkingen en de sociologie, voornamelijk ontwikkeld door Immanuel Wallerstein. De wereld-systeemtheorie bestudeert de structuur en evolutie van de kapitalistische wereld-economie. Een belangrijk thema is hierbij de wereldwijde arbeidsdeling: de verdeling van staten in leveranciers van grondstoffen, leveranciers van arbeidskracht, goederenproducenten, enzovoorts.

Maatschappelijke veranderingen en internationale vergelijking

1. BRIC-landen
BRIC is een acroniem uit de economie dat verwijst naar de landen Brazilië, Rusland, India en China, landen die zich in een vergelijkbaar stadium van economische ontwikkeling bevinden. Er wordt naar verwezen als "de BRICs", "de BRIC-landen" of de "Grote Vier".
2. Dekolonisatie
Dekolonisatie is het proces waarbij kolonies zelfstandig worden van een moederland. De term wordt vooral gebruikt voor het proces waarbij niet-Europese koloniën van Europese koloniale mogendheden onafhankelijk werden.
3. Democratisering
Democratisering is het vergroten van inspraak en medezeggenschap in een organisatie, meer specifiek in het bestuur van een overheid. Het is hierbij het proces om van een autoritaire samenleving te komen tot een democratie.
In bredere zin is het een vergroting van het aantal mensen dat toegang heeft tot bepaalde middelen of ideeën, zoals de democratisering van kennis of de economie, waar deze eerder beperkt waren tot een bepaalde elite.
4. EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is een Europees verdrag waarin mensen- en burgerrechten voor alle inwoners van de verdragsluitende staten zijn geregeld. Het verdrag is opgesteld in 1950 in navolging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Sindsdien is het uitgebreid met 14 protocollen. Het EVRM verbiedt onder andere het opleggen van de doodstraf (althans, in het zesde Protocol). Het toezicht op de naleving van het EVRM ligt bij de Raad van Europa.
Internationalisering
Internationalisering is het proces waarbij betrekkingen over steeds grotere afstanden worden aangegaan en zo over de landsgrenzen heen reiken. Dit is een gevolg van zowel mondialisering als regionalisering. Dit heeft tot gevolg dat nationale overheden bij hun beleid gebonden zijn aan internationale afspraken en ontwikkelingen en minder greep hebben op de nationale economie.
Koude Oorlog/Post Koude Oorlog
De Koude Oorlog was een periode van gewapende vrede tussen de communistische en de kapitalistische wereld in de tweede helft van de 20e eeuw. Het kapitalistische westerse blok, inclusief Nederland, België en Suriname, werd geleid door de Verenigde Staten (VS). De communisten stonden voornamelijk onder leiding van de Sovjet-Unie (USSR), of waren verbonden met communistisch China. Voor het Westen werd ook wel de term "eerste wereld" gebruikt, terwijl de communistische wereld de "tweede wereld" was. Voor de landen die noch bij het kapitalistische, noch bij het communistische blok hoorden, werd de aanduiding "derde wereld" gebruikt, een begrip dat tegenwoordig voor ontwikkelingslanden gebruikt wordt.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Koude_Oorlog#Na_de_Koude_Oorlog
Mensenrechten
De rechten van de mens of mensenrechten omvatten rechten waarop iedereen aanspraak kan maken, ongeacht herkomst, nationaliteit, overtuiging, geslacht, wettelijke status of andere kenmerken. Voorbeelden zijn het recht op vrije meningsuiting, het recht op leven, het recht op bescherming tegen marteling en het zelfbeschikkingsrecht.
  • Mok, A. L. (2011). Arbeid, bedrijf en maatschappij (6e ed.). Groningen/Houten, Nederland: Noordhoff.
  • Reas, K. (2001). Controversiële rechtsfiguren. Rechtsfilosofische excursies over de relaties tussen ethiek en recht. Gent, België: Academia Press.
  • Wilterdink, N., & Heerikhuizen, B. van. (2009). Samenlevingen. Inleiding in de sociologie (6e ed.). Groningen/Houten, Nederland: Noordhoff.
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.