zoveelste
Nederlands
Uitspraak
ːonbepaald ranɡtelwoordː
ːbijvoeglijk naamwoord
- IPA: /ˈzovelstə/
Woordafbreking
- zo·veel·ste
Woordherkomst en -opbouw
Onbepaald rangtelwoord
zoveelste
- in een reeks een onbekende plek
- Zijn vakantie duurt enkele weken: hij vertrekt met kerstmis en blijft weg tot de zoveelste januari.
Afgeleide begrippen
- zoveelste deel
Bijvoeglijk naamwoord
zoveelste
- één uit een lange reeks
- Dit is de zoveelste keer dat het verkeerd gaat, leer je het dan nooit?
Gangbaarheid
- Het woord zoveelste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zoveelste' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
-
- Haeseryn, W. e.a. "7.3.1 Vorming van rangtelwoorden" in: Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) op website ans.ruhosting.nl; onder 2.; geraadpleegd 2016-04-08
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.